Mensje van Keulen speelt een kat-en-muis-spel met de lezer in een bijzonder rijke, kleine roman vol esoterische rimram.

Al meteen, na een paar bladzijden in de nieuwe roman van Mensje van Keulen, zitten we in het hart van Herman Kochs Het diner. Galeriehoudster Paula is thuis, haar man Oscar, van beroep notaris, komt binnen. Hij was naar een bedrijfsborrel geweest. Ze warmt de minestrone voor hem op, de televisie staat aan. En dan, achter haar rug, hoort ze een presentator zeggen: ‘Een zwart pak en een witte trui of bloes. Opvallend was dat de revers en zakken van het jasje wit zijn afgebiesd.’

Het is Paula’s jasje, dat ze al twee jaar niet heeft gedragen. Ze draait zich om naar het scherm en ziet daar een schets van haar puberdochter Emmy. Die, begrijpt ze, verantwoordelijk is voor de dood van een bejaarde man.

Je zou nu indachtig Kochs roman, waarin ouders de misdaden van hun kroost proberen te verhullen, denken dat dat de koers is die Schoppenvrouw zal volgen. En ook al wordt die lijn tegen het slot van deze kleine roman hernomen, het gaat Van Keulen, die gepokt en gemazeld is in modern gothic-proza, om iets anders: om een jeugdgebeurtenis in Paula’s bestaan, die haar hele leven kleurt, als een vervloeking.

Illustratie: Siegfried Woldhek

Ze laat die focusverschuiving vingervlug plaatsvinden. Terwijl de presentator opnieuw een beroep doet op de kijkers bij deze zaak, denkt Paula: ‘Ik was een van die kijkers, ik was dé kijker, die uit een immens oog bestond. En terwijl dat oog de beelden opzoog, sprong uit een duistere nis in mijn geheugen Adami tevoorschijn. Dokter Adami, de heler, de ziener, de man die leefde van wat hij en zijn klanten zijn gave noemden.’ Neem nooit kinderen, het zou je slecht bekomen, had hij Paula als pubermeisje geadviseerd.

Wat daarna volgt in Schoppenvrouw is een lange terugblik op dat verleden, om aan het eind van het verhaal terug te keren naar het heden.

Reuzenlarf

Een kleine roman noemde ik Schoppenvrouw, een kwalificatie die louter betrekking heeft op het geringe aantal bladzijden. (Als bekend is Mensje van Keulen geen schrijver van heel dikke boeken. Ja, haar schitterende oeuvre tezamen, met al die genres – romans, verhalen, reisverhalen, biografica, jeugdliteratuur – bestrijkt heel wat meters papier. Een oeuvre overigens dat, halló!, dringend bekroond moet worden met de P.C. Hooftprijs.) Een gering aantal pagina’s dus, maar Schoppenvrouw leest inhoudelijk juist als een bijzonder dikke, rijke roman, door wat er opgeworpen en gesuggereerd wordt. En door het meesterschap dat Van Keulen zo achteloos tentoonspreidt. Ga maar na wat er gebeurt in Schoppenvrouw. De eerste hoofdstukken verwijlen we via Paula’s gedachten over Oscar en Emmy nog in een huwelijksroman; zo beziet ze haar slapende notaris: ‘Zijn arm rust als een reuzenlarf op zijn zij, met aan het eind een kop waar geen plekje eelt zit.’ Van Keulen neemt de tijd om te vertellen, lijkt het, terwijl ze bij nadere beschouwing door Paula’s leven ijlt: van de hofmakerij door Oscar naar haar amourette met een potente Zweed in het weekend van de eisprong, en zo verder. Die sensatie tijdens het lezen om, in het bestek van luttele pagina’s, rustig in Paula’s leven te verzinken, wordt teweeggebracht door Van Keulens geacheveerde stijl: haar woorden en zinnen stáán, gebeeldhouwd, ademend, natuurlijk, sonoor, op de plaats waar ze horen.

Fin de siècle-wereld

Dankzij die zo voltooide stijl, die daardoor de suggestie draagt voort te komen uit een evenwichtige, bezonken wereld, weet Van Keulen in Schoppenvrouw haar krachttoer te plegen: ze daalt in die terugblik van Paula op haar bestaan af in een tumultueuze, wanhopig heftige levensfase waarin niets gewis is: de puberteit. En om die nog meer op losse schroeven te zetten, belandt Paula ook nog via de avances van een gefortuneerde klasgenote in een decadent milieu waar het paranormale vereerd wordt, met alle grensoverschrijding van dien. Dat kon je al zien aankomen, door tiptoetssuggesties; zo weerklinkt in Paula’s herinnering direct het woord ‘verdorven’ in relatie tot de familie Weber op de Amsterdamse Keizersgracht, waar Paula’s geliefde Charlie en dier oudere broer Tobias huizen. Het is een imponerende wereld, daar op de Keizersgracht, die diametraal staat op Paula’s achtergrond: haar moeder is een zich in liefdevolle, interpunctieloze lappen tekst uitende mevrouw van de retirade. Paula schaamt zich voor haar, voor de tijgerprints thuis, en dat maakt haar des te ontvankelijker voor de met citaten van Oscar Wilde gestoffeerde fin de siècle-wereld bij de Webers thuis.

De waarschuwingen zijn er. Zo zegt Tobias nadrukkelijk: ‘Alles voert tot verderf.’ Maar de verleiding is groter en dat voert Paula tot geesten oproepen, een potje elkaars bloed aflikken met Charlie en erger. En niets van die esoterische rimram met diabolische uitschieters (zo hebben Charlie en Tobias opeens vampireske egeltronies) wordt verklaard, ook dat is zo knap in Van Keulens beheerste kat-en-muis-spel met Paula én de lezer. Dat zit ’m ook in het tergende spel dat Van Keulen speelt door maar te wachten en te wachten tot de in het begin van het verhaal al als kwade genius aangemerkte magnetiseur Adami zijn opwachting maakt. Eerst ziet Paula hem in het grachtenpand, waar hij als spiritueel genezer moeder Weber nóg zieker maakt dan ze al is, maar pas op tweederde van het verhaal ontmoet ze hem echt. En ook daar blijft het weldadig dubbelzinnig, want ook al beschouwt de gerijpte Paula hem later als een schofterige oplichter die uit demonisch amusement haar leven beladen heeft met doem, het zou kunnen… dat hij écht een gave heeft. De door hem voor haar gelegde kaarten vielen ongunstig voor haar, ‘jong ongeremd persoon’ die ze in zijn analyse is: ‘Klaverzeven. Schoppenvrouw. Klaveraas.’ En ja, helaas, het malheur kwam uit, in deze wraaksonate voor een verpest leven dat Van Keulen haar personage Paula in Schoppenvrouw gunt.

De slotzin luidt, niet zomaar: ‘Ik kijk naar buiten en probeer iets te onderscheiden, maar de tuin is in het donker verdwenen.’ Zo donker is het nog nooit geweest in Van Keulens inktzwarte oeuvre. De enige van al de in Schoppenvrouw opgevoerde personages die deugt is Paula’s ongekunstelde moeder, die interpunctieloos vanuit haar hart spreekt. En zelfs zíj wordt door de schrijfster postuum op haar hart getrapt: doordat Emmy zich valsig van eenzelfde interpunctieloze vertelprocédé bedient om haar leugens als waarheid te doen overkomen. Fictie regeert dus, in het totale duister.

Schoppenvrouw. Mensje van Keulen, Atlas Contact, 141 p., € 18,99. Wil je het boek gelijk bestellen? Dat kan hier.