Begin oktober bracht een groep van negentig Nederlanders een bezoek aan Polen. Het reisprogramma had iets onheilspellends: vijf concentratiekampen in vier dagen. Het initiatief ging dan ook uit van het Nederlands Auschwitz Comité. Onder de reizigers bevonden zich voormalige kampbewoners en hun familieleden, maar ook veel onderwijzers, leraren en journalisten. Ouderen en jongeren. Joden en niet-joden. Hun motieven om Polen aan te doen liepen uiteen. Voor de een was het bijna een bedevaartstocht, voor de ander een verlate begrafenis. Een derde beperkte zich tot het jagen op souvenirs. Wat bezielde de Auschwitz-gangers? Wat zagen zij? Wat viel er binnen hun groep voor? Max van Weezel nam vlucht LO266 naar Warschau.

Een zondagmiddag in september. In het Amsterdamse Joods Historisch Museum vindt de eerste kennismakingsbijeenkomst plaats. De voorzitter van het Auschwitz Comité, Annetje Fels, spreekt een welkomstwoord. Zij licht vooral de zakelijke details toe. Voor de excursie naar Auschwitz-Birkenau wordt van een binnenlandse vlucht gebruikgemaakt. Naar Sobibor en Treblinka nemen we de bus. Koosjere maaltijden voor de joodse deelnemers zullen in Polen niet makkelijk verkrijgbaar zijn. Er is wel bedongen dat er in hotels en restaurants geen varkensvlees wordt geserveerd. Op een tafel liggen kleurenfolders van Warschau en Kra- kau. Een van de reizigers in spe stelt in het vooruitzicht dat de anderen bij hem zwart kunnen wisselen.

Tot nu toe lijkt het nog of we met een schoolklas naar Rome of met de voetbalvereniging naar Torremolinos gaan. Maar dat klopt niet. Als er koffie met cake wordt rondgedeeld, ontwikkelt zich een eigenaardig soort small talk. De groep telt veel mensen die op herhalingsoefening gaan. Sommigen waren twee jaar geleden in Polen, toen het Auschwitz Comité voor het eerst een dergelijke reis organiseerde. Zij willen nu per se opnieuw mee. Anderen bezochten het land langer geleden – als gedetineerde. Er worden herinneringen opgehaald. Zou Crematorium III er nog staan? Zou het vrouwenkamp nog te herkennen zijn? Oudgedienden spreken elkaar aan: ‘U gaat ook weer mee?’ Het belooft geen luchtig long weekend te worden.

Juwelen

De Toepolev van de Poolse luchtvaart­ maatschappij LOT vertrekt tegen kwart over vijf ’s middags van Schiphol. Ouders en familieleden doen het reisgezelschap uitgeleide. In de wachtkamer raak ik in gesprek met S., een krasse zeventiger uit Amsterdam. Hij heeft als Arbeitsjude vijf werkkampen overleefd, waaronder Auschwitz-Birkenau. Martelingen heeft hij gelukkig weinig meegemaakt. Er werd wel veel geschreeuwd. Als hij niet hard genoeg werkte, werd hij voor Judensau uitgemaakt. Dan werd er ook wel met stokken geslagen. Hij liep er tyfus en pleuritis op. Na de bevrijding bereikte hij tenslotte een kliniek in het Zwarte Woud. Daar lag hij drie keer op sterven. Hij noemt het een wonder dat hij nog leeft. ‘Ik ben kennelijk uit gewapend beton opgetrokken,’ zegt hij glimlachend.

Even verderop vertelt B., een Nederlander die nu in Amerika woont, over zijn macabere verzameling souvenirs. Hij spaart stenen uit de ovens van concentratiekampen. Nog geen anderhalf uur later staan we op het vliegveld van Warschau, Okecie. Het duurt lang. Een vrouwelijke douanier controleert in tergend tempo hoeveel buitenlandse valuta Polen binnen worden gebracht. Zij wil ook sieraden en juwelen zien. Dat valt verkeerd. Een groepslid merkt loodzwaar op: ‘Zo stonden we in Westerbork óók in de rij.’ In de bus naar het hotel geeft Zwawek, onze gids, een korte beschrijving van zijn land. Hij waarschuwt vooral tegen zwartwisselaars. In het hotel heet Annetje Fels ons opnieuw welkom: ‘Ik hoop dat iedereen de reis tot een goed einde zal brengen.’ Waar ben ik aan begonnen? denk ik ’s nachts op mijn kamer. En neem nog een glas Zubrowka.

Deze excursie is anders, zegt de gids. ‘Dit is geen normale groep. Sommigen van u beschikken over meer informatie dan ik.’

Middageten

De volgende ochtend vliegen we naar Krakau – in het zuidoosten van Polen. De bus, die ons naar het kamp Birkenau moet brengen, heeft vertraging. De gids stelt voor eerst te gaan lunchen. Anders is er misschien geen plaats meer voor ons in restaurant Teatralna (Het Theater) in het industrieplaatsje Oswiecim (door de Duitsers ook wel Auschwitz genoemd). Het restaurant kan niet worden gewaarschuwd dat we te laat zijn, want het telefoonnet in dit deel van Polen is nog weinig ontwikkeld.

Voorzichtig protest klinkt: hoe kan iemand op dit moment aan het middageten denken? Is dat niet weinig smaakvol? De veteranen van het Auschwitz Comité spreken de groep sussend toe. Wie in het kamp honger heeft geleden, heeft geen moeite met eten. Als je nog uren door Birkenau moet zwerven, kun je beter stevig hebben geluncht. Er wordt een compromis gesloten: we rijden eerst naar het restaurant. Wie meteen naar Birkenau wil, mag dat. We zijn dan nog twintig kilometer van Oswiecim verwijderd.

Onderweg maakt Dana, een meisje van in de twintig dat onze andere gids is, duidelijk dat aan haar goede bedoelingen niet hoeft te worden getwijfeld. Zij begeleidt zeker honderd keer per jaar toeristen naar Auschwitz en Birkenau. Maar deze excursie is anders, zegt ze. ‘Dit is geen normale groep. Sommigen van u beschikken over meer informatie dan ik. Ik ken uw geschiedenis alleen uit de boeken. Ik zal me zo stil mogelijk houden.’ Daarom verstrekt zij vooral veel gegevens over het schilderachtige landschap waarmee Polen is gezegend.

Buiten – in het regenachtige Opper-Silezië – valt daar weinig van te zien. We passeren voornamelijk fabriekspijpen, kolenbergen en woonkazernes waarvan de meeste in de kleur grijs zijn uitgevoerd. En rails – steeds meer rails. De Duitsers kozen Auschwitz-Birkenau als vernietigingsplaats uit omdat het een knooppunt van spoorlijnen was. Daarin is geen verandering gekomen. De bus moet herhaaldelijk wachten tot er weer een trein gepasseerd is.

Dana wil weten of er nog vragen zijn. Dat is het geval. Hoe staat het met het antisemitisme in Polen? wil de groep weten. Hoe goed ze het ook bedoelt, Dana’s antwoord is weinig toereikend. De gewone Polen zijn van oudsher jaloers op de joden, legt zij uit. Zij domineerden de handel, waren rijk en genoten privileges die de Polen niet hadden. Vóór de oorlog leefden er toch ook veel arme joden in Polen, merkt iemand op. Ja – bevestigt Dana. Maar de joden waren meestal toch rijker dan de anderen. In Lodz bijvoorbeeld beheerste de joodse ondernemer Poznanski de textielindustrie. Er waren ook geliefde joodse ondernemers, voegt zij daar haastig aan toe. Die lieten katholieke kerken voor hun arbeiders bouwen. Vanuit het reisgezelschap wordt wrevelig op deze visie gereageerd.

Dan passeren we het bordje ‘Oswiecim’. Meteen daarachter verrijst een groot madonnabeeld. Blijkens een mededeling in de stad heeft Unia Oswiecim de plaatselijke voetbalcompetitie van Sola Oswiecim gewonnen. We genieten een voedzame Poolse maaltijd: veel rode kool en aardappelpuree.

Om twee uur bereiken we Birkenau, het filiaal van het Stammlager Auschwitz waar de gaskamers stonden. We stappen uit bij de toegangspoort waar de treinen doorheen reden. Er is een sobere plechtigheid bij het monument. Annetje Fels betoogt dat ‘dit nooit meer mag voorkomen’. Leon Greenman, een breekbare man die hier zijn vrouw en kind verloor, spreekt de hoop uit dat de daders hun straf niet hebben ontlopen. Joop van Vlies, die als wees de oorlog uitkwam, probeert de groep moed in te spreken. Hij vertelt een anekdote. ‘In Tel Aviv vroeg ik een oudere man: wovon bist du? Hij antwoordde: von Eisen. Eerst wist ik niet welke plaats hij bedoelde. Toen legde hij uit dat hij van ijzer was, dat hij daardoor alles had doorstaan. Dat moet een voorbeeld voor ons zijn.’

Vervolgens vallen Annetje en hij elkaar huilend in de armen. Hoezo, van ijzer? We dwalen langs de plekken waar Het gebeurd is. Een deel van de groep wil nog naar Auschwitz. Morgen is er misschien te weinig tijd om alles te zien. Na het avondeten trekken de jongeren de binnenstad van Krakau in. De ouderen blijven in het Holiday Inn. K., die haar ouders en enige zusje in Sobibor heeft verloren, zingt liederen. S. begeleidt haar op de piano. Kan een Auschwitz-reis toch óók gezellig zijn?

‘Onder de poort met Arbeit macht frei wacht ik op u,’ zegt Zwawek.

Op vrijdag bezoeken we het Stammlager Auschwitz. Iedereen heeft zich tot nu toe zo flink mogelijk gehouden. Maar onderhuids nemen de spanningen toe. Dat gebeurt in elke touringcar. Nu onze bestemming zo beladen is, valt het zeker niet te vermijden. Er ontstaan conflicten. De oorzaken zijn op het eerste gezicht nogal pietluttig. I., die in de oorlog onder­ gedoken zat, mist haar paraplu. Die is vermoedelijk gestolen. Niemand bekent. Op hoge toon maakt I. haar reisgenoten voor lafhartig uit. Het blijft moeite kosten om te wennen aan de geroutineerde wijze waarop de Poolse gidsen ons de weg wijzen. ‘Onder de poort met Arbeit macht frei wacht ik op u,’ zegt Zwawek.

Russische soldaten

In het Stammlager – dat tegenwoordig als museum dienst doet – blijkt de meeste nadruk te liggen op de misdaden die de Duitsers tegenover de Polen hebben begaan. Bij de kiosk schaf ik het boekwerk Auschwitz aan. Het besteedt veel aandacht aan de lotgevallen van de Bul­ garen, Kroaten, Letten, Litouwers en Tsjechen tijdens de oorlog. De joden worden discreet in bijzinnen behandeld. De directeur van het museum houdt een redevoering. Hij lijkt in alles op een voorbeeldige partij-apparatsjik. De Polen hebben twee miljoen slachtoffers te betreuren, gelukkig heeft het Rode Leger het kamp bevrijd.

Daarna wordt een film gedraaid. Russische soldaten ontdekken wat de nazi’s hebben aangericht. Russische artsen onderzoeken de uitgemergelde lichamen van de weinige overlevenden. De Duitsers hadden het op mannen, vrouwen en intellectuelen gemunt. Het woord joden valt welgeteld maar één keer. Een aantal deelnemers aan de reis windt zich daar krachtig over op. De organisatoren melden dat aan de directeur. ‘De Russen vinden juist weer dat hun naam hier te weinig wordt genoemd,’ verontschuldigt hij zich. Het museum beschikt overigens wel over één paviljoen dat aan de joodse slachtoffers gewijd is.

Tussen de foto’s van de Reichsparteitag en de Reichskristallnacht hangt een exemplaar van een Duitse variant op het ganzenborden uit de jaren dertig: ‘Juden raus!’ (‘Het moderne en buitengewoon vrolijke gezelschapsspel voor volwassenen en kinderen’) Wie geluk in het spel heeft, mag een Judenhaus bezetten. Wie nog een keer raak gooit, mag een Judenhütchen opzetten. De winnaar van zes Judenhütchen krijgt de eerste prijs. We lunchen weer in Teatralna. Daarna vliegen we terug naar Warschau. ’s Avonds wordt in het hotel de sabbat gevierd. Namens de niet-joodse leden van de groep spreekt M. een dankwoord uit. Het doet hem goed op deze plaats daarbij aanwezig te zijn.

Diner-dansant

Het is inmiddels zaterdag. ‘Bent u klaar voor de excursie?’ vraagt een man met een donkere Jaruzelski-bril op. Hij is een van de stadsgidsen die ons – samen met Zwawek en Dana – rondleiden door Warschau. Dat is voorschrift. We bezoeken de Zelman Nozyk-synagoge, de enige synagoge die de Poolse hoofdstad nog rijk is. Daarna volgt het centrum, dat na de oorlog helemaal opnieuw moest worden opgebouwd.

Naast ‘suikertaarten’ uit de Stalin-tijd zijn gigantische hotels en kantoorcomplexen opgetrokken. Alles is even grootschalig. Amsterdamse stadsplanners uit de jaren zestig zouden hier hun hart kunnen ophalen. Bij het monument voor Frédéric Chopin staan autobussen van de Russische firma Sowtransawto geparkeerd. Er is veel politie op de been, want vandaag krijgt premier Rakowski een Mongoolse delegatie op bezoek. Op straat worden postzegels met de beeltenis van paus Johannes Paulus II te koop aangeboden. Terwijl we rondslenteren, vertelt J. mij zijn levensverhaal. Hoewel hij zelf joods was, hielp hij in Den Haag onderduikers aan een schuilplaats. Tot hij gepakt werd. Op het Gestapo-hoofdkwartier aan het Binnenhof werd hij zo geïntimideerd dat hij zijn ware identiteit onthulde. Toen werd hij naar Auschwitz gestuurd. Door bij selecties zo rechtop mogelijk te blijven staan (‘Dat maakte indruk op de Duitsers’) bracht hij het er levend af.

Als Arbeitsjude fabriceerde hij handgranaten en kozijnen voor gebombardeerde huizen. Later belandde hij – deels lopend, deels liggend op een open treinwagon – in Buchenwald. ‘Dat was een onaangename reis,’ zegt hij laconiek. ‘Van de negentig mensen op die wagon hebben maar vier het overleefd.’

Zijn bezoek aan Auschwitz de vorige dag heeft hij als bevrijdend ervaren. ‘Ik kon er nu tenminste gewoon uitlopen.’ De bus brengt ons naar de wijk waar vroeger het getto van Warschau lag. Alweer torenflats – het lijkt nog het meest op de Bijlmermeer.

Bij het monument, waar Willy Brandt ooit neerknielde, ontmoeten we T. Hij is nog steeds actief in de joodse gemeenschap van Warschau. Tijdens de oorlog was hij één van de zeer weinigen die erin slaagden uit Auschwitz te ontsnappen. Hij sloot zich aan bij een groep partizanen, die in de bossen rond Krakau opereerde. Alle anderen van de groep werden opgehangen. Hij overleefde het. In de Milastraat ligt een met gras begroeide bunker. Hier was in het voorjaar van 1943 het hoofdkwartier van de opstandelingen in het getto gevestigd. Op deze plaats pleegde hun voorman Mordechaj Anielewicz zelfmoord toen hij geen uitweg meer zag.

Boven op de bunker ontspint zich opnieuw een discussie met de gidsen. Het onderwerp komt inmiddels vertrouwd voor: waarom hebben de Polen toegelaten dat de joden door de Duitsers werden uitgeroeid? Dana betoogt dat de Polen alles hebben gedaan om de joden te helpen. Leden van de groep werpen tegen dat er zelfs na 1945 nog pogroms werden gehouden – in Kielce en Radom. De stadsgids geeft dat toe: ‘Das ist eine Schande für uns.’

In de Stawkistraat staat een derde monument. Hier was de Umschlagplatz waar de bewoners van het getto in de treinen naar het vernietigingskamp Treblinka werden geladen. Nu staan daar in marmer de voornamen van de ongelukkigen gebeiteld. Rebekka, Hadassa – alle namen uit de joodse jeugdgroep, waarvan ik vroeger lid was, zijn er bij. Opeens kan ik er niet meer tegen, ’s Avonds is er diner-dansant in het hotel. De pret wordt gedrukt door een nieuw incident. L., die zijn vrouw in Birkenau verloren heeft, slaat op tilt. Hij verwijt de organisatoren dat hij niet lang genoeg in dat kamp mocht blijven. Als hij te horen krijgt dat hij de volgende dag toch zelf een taxi kan pakken, antwoordt hij onredelijk: ‘Jullie willen mij dus verbieden om morgen mee naar Sobibor te gaan.’ Annetje Fels – de zorgzame moeder van het reisgezelschap – barst in tranen uit.

Tot nu toe beschouwde ik treinen als nuttige vervoer­ middelen die je op tijd naar Groningen of Maastricht brengen.

Op zondag is er een keuzeprogramma. Er vertrekt een bus naar Treblinka – niet ver van Warschau. Er gaat een andere bus naar Sobibor – vlak bij de Russische grens. De meesten kiezen voor Sobibor. B., de Amerikaanse souvenirjager die in Auschwitz informeerde of hij daar blikken Zyklon B kon kopen, informeert eerst bij de gids of Treblinka over een toeristenshop beschikt. Dat blijkt niet zo te zijn. Even buiten Warschau benadrukt Dana met klem dat de Polen óók slachtoffer van het naziregime waren: ‘Op veel huizen zijn plaquettes aangebracht met de namen van mensen die geëxecuteerd zijn.’

Na Siedlce en Biala Podlaska wordt het stil. Er zijn nog alleen bossen. Dan rijden we op een station af. Het is Sobibor. Tot ieders verbazing wordt het station nog steeds gebruikt. Op het perron wachten reizigers op de trein naar Chelm. Na vier dagen merk ik dat ik iets tegen spoorwegen begin te krijgen. Tot nu toe beschouwde ik treinen als nuttige vervoer­ middelen die je op tijd naar Groningen of Maastricht brengen. Maar hier zijn ze niet los te zien van de grote vernietiging.

Het merendeel van de reisgroep wilde naar Sobibor omdat in dit Sonderlager veel Nederlandse joden om het leven zijn gebracht. Tussen maart en oktober 1943 waren dat er dertigduizend – een kwart van het Nederlandse jodendom. Onder hen bevonden zich ook mijn oom Max, mijn oom Hans, mijn tante Roosje – dat was mijn reden om naar Polen te gaan. Nu is er van het kamp vrijwel geen spoor meer te bekennen.

Op een open veld tussen de bomen ligt de Asheuvel. De stoffelijke resten van gedeporteerden, die hier in een massagraf werden geworpen, zijn met helmgras overdekt. De groep herdenkt de doden. Een paar minuten lang lijkt het reisgezelschap op een versteende beeldengroep. Dan beginnen sommigen te huilen.

Terug bij de bus treffen we nog iemand in tranen aan. Het is Dana. B., de Amerikaan, heeft opgemerkt dat het geen toeval kan zijn dat Hitler Sonderlager als Sobibor juist in Polen liet aanleggen. Van de Polen wist hij zeker dat zij zich niet tegen de Endlösung van het joodse vraagstuk zouden verzetten. Het blijkt dat Dana’s familieleden – Poolse nationalisten – zelf in het verzet hebben gezeten. Haar grootmoeder is in Ravensbrück omgekomen. Nu moet de groep de gids troosten. Op de terugweg houdt collega-journalist Max Arian het reisgezelschap voor dat het verkeerd is om te generaliseren.

Inmiddels zijn we bij het kamp Majdanek gearriveerd. Dana is nog steeds niet over de schrik heen. Zij wil niet meer mee. Majdanek is de meest bizarre plaats in heel Polen. Er zijn wachttorens. Er is prikkeldraad. Er waren gaskamers. De schoorstenen van de crematoria zijn nog goed zichtbaar. Verbijsterend is de badkamer van de vroegere kampcommandant. Die ligt in een zijvertrek van het crematorium. Vanuit zijn badkuip kon hij de ovens zien branden. Tot zo ver lijkt Majdanek nog op andere vernietigingskampen. Maar er is één pregnant verschil: het werd niet in een veraf gelegen dorp gebouwd, maar in een buitenwijk van de stad Lublin. Vanuit het kamp is het stadscentrum te zien. Van Majdanek valt met geen mogelijkheid vol te houden dat niemand wist wat daar gebeurde.

Afscheid

Dana is hersteld. Zwawek en zij nemen hartelijk afscheid van ons op Okecie: ‘De rondreis zit erop. Wij wensen jullie een voorspoedige vlucht naar huis.’ Op de hotelkamers is nog tot laat in de nacht geëvalueerd. Sommige ouderen ventileren de klacht dat de jongeren te weinig belangstelling voor hun oorlogsverhalen aan de dag legden. De jongeren wijzen erop dat zij heus wel beseffen wat de ouderen destijds hebben doorstaan. Sommige joodse deelnemers mopperen dat zij onderweg wel erg veel kruisen en kerktorens hebben gezien. Sommige niet-joodse deelnemers storen zich daar weer aan.

Ook de Poolse kwestie lijkt nog niet opgelost. Veel valt bij nader inzien wel te begrijpen. B., de souvenirjager, blijkt zijn jeugd in Bergen-Belsen te hebben doorgebracht. Het zal hem niet alleen om de balpennen met het opschrift ‘Treblinka’ zijn gegaan. R., die zich vooral op zijn kwaliteiten als zwartwisselaar liet voorstaan, werd in 1942 geboren. Hij zal dus ook zijn redenen voor de reis hebben gehad. Voor de rest is iedereen het eens. Was het long weekend in Polen masochistisch? Was het bevrijdend? Was het zinvol? Het was in elk geval aangrijpend.