‘Arafat is een Leeuw. Dat is zijn sterrenbeeld. Hij is vechtlustig. Hij heeft een krachtige persoonlijkheid,’ zegt zijn vrouw Soha. Ze geeft nog meer redenen waarom de PLO-leider altijd als hij lijkt te gaan verliezen toch wint: ‘Arafat is een revolutionair. Hij is vliegensvlug. Hij gedraagt zich nooit passief. Hij taxeert zijn mogelijkheden en hakt snel de knoop door. Dat doet hij in zijn privéleven ook. In de politiek geeft hem dat een voorsprong op zijn tegenstanders.’

Bovendien, denkt Soha Arafat, heeft haar echtgenoot de afgelopen tien jaar de situatie in de wereld na het einde van de Koude Oorlog grondig geanalyseerd: ‘Arafat heeft daaruit de conclusie getrokken dat we op eigen benen moeten staan. Dat we on speaking terms met Israël moeten zien te komen. Hij houdt de anderen binnen de Palestijnse bevrijdingsbeweging voor dat een revolutie uiteindelijk in compromissen moet eindigen. Omdat je anders nooit resultaat boekt. Omdat je anders door de werkelijkheid wordt ingehaald. Hij heeft de tijdgeest beter begrepen dan sommige mensen om hem heen. Hij was radicaal toen hij radicaal moest zijn. Hij is gematigd nu dat nodig is. Arafat heeft een grotere flexibiliteit van geest, zoals De Gaulle dat vroeger had. Arafat is op dit moment de meest gematigde Palestijnse leider die de Israëliërs zullen kunnen vinden.’

Ze noemt nog een factor die Arafats eeuwige voorsprong op de anderen verklaart: ‘Hij kent iedereen. Hij praat met iedereen, telefoneert met iedereen. In de diaspora, maar ook in Gaza en op de westelijke Jordaanoever. Als er een belangrijke beslissing moet worden genomen, heeft hij alle meningen van tevoren al in kaart gebracht. Hij timet vergaderingen zo dat hij weet dat hij zal winnen. Arafat laat niets aan het toeval over.’

‘Arafat heeft een grotere flexibiliteit van geest, zoals De Gaulle dat vroeger had.’

Het gesprek wordt onderbroken. Een man komt binnen om te melden dat in het Rashid Shawa-centrum, een paar honderd meter verderop in Gaza, door de Palestijnse nationale raad is gestemd over Arafats voorstel het PLO-handvest te ontdoen van passages die oproepen tot de liquidatie van de staat Israël. De in groten getale aanwezige vertegenwoordigers van de media, van de Jerusalem Post tot de Los Angeles Times, rekenden op een strijd op leven en dood. De emoties waren hoog opgelopen, de tegenstand was groot. Maar uit de stemming blijkt dat 504 van de 669 afgevaardigden het voorstel van Arafat steunen.

In de ambtswoning van de Palestijnse president is de opluchting groot. Soha en haar entourage, haar voorlichters Marwan en Nadia, haar vriendin Randa uit Amman en de Palestijnse zaakgelastigde in Nederland Youssouf Habbab, begeven zich naar een belendende kamer waar een televisietoestel staat opgesteld. De Palestinian Broadcasting Corporation doet live verslag van de gebeurtenissen in het Rashid Shawa-centrum. De afgevaardigden staan in de rij om Arafat te feliciteren. Hij kust veel mannen op beide wangen. In de ambtswoning is iedereen het erover eens: we maken een historisch moment mee. Het vredesproces is op het nippertje weer eens gered.

Soha Arafat
Soha Arafat (rechts) in haar huis op de Gaza

Toen Jasir en Soha Arafat twee jaar geleden van Tunesië naar Gaza verhuisden, beloofde hij haar dat hij de woestijnachtige streek in een ’tuin’ zou veranderen (‘we zullen hier wonderen verrichten’). Van een tuin is nog niet echt sprake. De wonderen laten ook nog even op zich wachten. Wat wel opvalt is hoe goed de Palestijnse autoriteit (van de Israëliërs mag nog steeds niet van een ‘regering’ worden gesproken) zich inmiddels heeft georganiseerd.

Als we op het afgesproken tijdstip (een uur ’s middags) en de afgesproken plaats (het Erez-checkpoint tussen Israël en Gaza) staan, komt een limousine van de president aanzoeven om ons af te halen. De chauffeur rijdt langs road blocks, ezelwagens, kamelen, vluchtelingenkampen en sloppenwijken rechtstreeks naar Gaza Beach. Daar is een diplomatenwijk verrezen die door de manschappen van de Palestijnse politie, de Sayara, nauwlettend wordt bewaakt. Op bijna iedere straathoek staat een pantserwagen. Anders dan de sloppenwijken (die nog net zo troosteloos, armoedig en vooral overvol zijn als vroeger, ook al biedt Arafats regering de bewoners ervan tegenwoordig banen als wegenbouwer en straatveger aan) maakt Gaza Beach een fleurige indruk. Er zijn hotels gebouwd. Er zijn restaurants geopend. Zoals de yuppie-tempels La Mirage en Haifa aan de boulevard (waar de geschiedenis overigens niet wordt vergeten: in La Mirage hangt een wanddoek met de tekst: ‘Voor de martelaren van het land van de trieste sinaasappels… en voor hen die nog als martelaar zullen vallen’).

Middenin die buurt staat het huis van Arafat. De slagboom is in de Palestijnse kleuren (zwart, rood, wit en groen) uitgevoerd. De wachtpost wordt bemand door leden van Arafats lijfwacht, Force 17. Als ze onze tassen doorzoeken, roept een vrouw met Brits accent: ‘Hebben jullie problemen?’ Als we dat ontkennen, zegt ze: ‘O, dat komt dan nog wel.’

Het is Suzy, de au pair die op Arafats nu acht maanden oude dochter Zahwa (Arabisch voor: ‘onze trots’) past. Even later helpen de mannen van Force 17, zwaaiend met hun kalasjnikovs, de kinderwagen de trap op. In de hal werpen ze de baby vertederde blikken toe (‘Ze heeft krachtige ogen. Net als haar vader’). Zahwa moet het best bewaakte meisje op de hele aarde zijn.

Zahwa – Arafats acht maanden oude dochter – moet het best bewaakte meisje op de hele aarde zijn.

We nemen plaats in een wachtkamer met overal portretten van Arafat: op foto’s, op een geschilderd bord. Er staat ook een Russische matrosjka (een tuimelpoppetje) met de beeltenis van Arafat.

De woonkamer boven is niet veel anders ingericht. Arafat is overal: op het buffet, boven de sofa. Samen met Clinton. Samen met Rabin. Samen met paus Johannes Paulus II. Samen met Soha en Zahwa.

De tafel is gedekt. Rijk gedekt met kebab, sjasliek, humus, tehina, aubergines en gevulde tomaten. Behalve Soha schuiven ook Randa, Nadia en Suzy aan. En de baby. Om beurten voeren we haar schijfjes aubergine.

Er waren twee redenen om Soha Arafat te gaan interviewen. Ze heeft net een boek over haar leven geschreven, Dochter van het Palestijnse volk, dat bij uitgeverij De Kern ook in het Nederlands is verschenen. Bovendien brengt ze begin mei een bezoek aan ons land, uitvloeisel van de reis die premier Kok en minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo in januari naar het Midden-Oosten maakten. Ze logeerden toen in Gaza. Koks vrouw Rita nodigde Soha Arafat uit om naar Nederland te komen. Daar zal ze het Global Panel (een forum van zakenlieden) toespreken. Ze zal er de vrouw van de Amsterdamse burgemeester Patijn en Van Mierlo’s vriendin Aafke ontmoeten. Op het programma staat, op haar uitdrukkelijk verlangen, ook een bezoek aan het Anne Frank Huis. Dat is niet zomaar een pr-stunt. Soha Arafat hoort bij de weinige Palestijnen die al in een dialoog met de joden verwikkeld waren toen dat in eigen kring nog niet en vogue was.

Het mag opmerkelijk heten dat de PLO-leider juist haar ten huwelijk vroeg.

Het leeftijdsverschil was groot. Arafat is nu in de zestig. Zij werd pas in 1963 geboren.

Arafat is moslim. Zij komt uit een christelijke Palestijnse familie. Vooral de fundamentalisten van de Hamas en de Islamitische Jihad hebben daarom nog steeds moeite met het huwelijk.

Arafat leidde een nomadenbestaan. Hij zwierf door de Arabische wereld. Van Cairo naar Beiroet. Van Beiroet naar Tunis. Zij kreeg haar opleiding in het Westen. Ze studeerde in Parijs.

Maar Soha Arafat is vooral de dochter van haar moeder: de in Palestijnse kring bijna legendarische Raymonda Tawil, ook bekend als ‘de Pasionaria van Nabloes’. Tawil ging meteen na de Zesdaagse Oorlog van 1967 in verzet tegen de Israëlische militaire heersers op de westelijke Jordaanoever. Maar ze hield ook open huis voor linkse Israëliërs die toenadering tot de Palestijnen zochten. Israëliërs als Oeri Avnery (de journalist die als eerste Arafat in zijn bunker in Beiroet interviewde), Matti Peled (een reservegeneraal die van havik in duif veranderde) en de redacteuren van het rebelse blad The New Outlook. Een vreemde bezigheid, vonden ze dat destijds in het conservatieve Nabloes. Net zoals ze het vreemd vonden dat Raymonda Tawil feminist was. En dat ze, als enige vrouw in de stad, auto reed. Diezelfde Raymonda Tawil is nu Arafats schoonmoeder. Haar dochter (die in Gaza Madame Soha wordt genoemd) is nu de first lady van de PLO.

Van vorstenhuizen en vrouwen van presidenten wordt wel vaker gezegd dat ze in een ‘gouden kooi’ leven. Dat geldt voor Soha Arafat zeker. Voor de deur staat Arafats lijfwacht. Even verderop Arafats politie. Door de lucht cirkelen helikopters van de Israëlische luchtmacht. Voor de kust ligt de Israëlische marine. Het Erez-checkpoint is (als reactie op de bomaanslagen in Tel Aviv en Jeruzalem door aanhangers van de in Gaza sterke Hamas-beweging) afgesloten door de Israëlische landmacht. Het geeft het gevoel dat je in een muizenval bent terechtgekomen. Haar nieuwe leven moet Soha Arafat, die thuis zo onbevangen werd opgevoed, niet meevallen.

Die indruk klopt.

Soha Arafat: ‘Maar gelukkig ben ik een optimistisch iemand.’

Ze vertelt over haar jeugd. Over haar vader Daoed, die bankier was. Over haar moeder Raymonda: ‘Ik heb een normale jeugd gehad. Tenminste: ik vond hem normaal. Maar ik ben opgegroeid in een politiek huis. Er kwamen mensen uit de hele wereld over de vloer. Daar waren veel Israëliërs bij. Ik heb niet anders meegemaakt. Toen de Zesdaagse Oorlog uitbrak, was ik vier. Meteen daarna begon mijn moeder met die huiskamerbijeenkomsten. Later heb ik zelf demonstraties tegen de Israëlische bezettingspolitiek georganiseerd. Samen met mijn broertjes en zusjes. Als tiener was ik een activiste. Ik leidde journalisten over de westelijke Jordaanoever rond om hun te laten zien wat het Israëlische leger daar aanrichtte. Het was een goede oefening voor het werk dat ik nu aan de zijde van Arafat doe.’

Uw vader kwam oorspronkelijk uit Jaffa, uw moeder uit Akko. Ze moesten na de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog uitwijken naar de westelijke Jordaanoever. Daar verschenen de Israëlische troepen in 1967 ook. Dat moet een bizarre ervaring zijn geweest. Werd er bij u thuis in Nabloes vaak gezegd: eigenlijk verlangen we naar Jaffa, naar Haifa, naar Akko terug?
‘Natuurlijk. Zelfs nu de PLO Israël heeft erkend, zal niemand van ons vergeten waar hij vandaan komt. Haifa en Jaffa bijven je geboorteplaatsen, of de geboorteplaatsen van je ouders. Daar woonde je familie. In diezelfde huizen wonen nu joodse gezinnen. Dat blijft moeilijk verteerbaar, hoe flexibel je ook probeert te zijn. Ik bedoel het niet politiek, ik bedoel het menselijk, maar het blijft steken. Mijn vader vertelde thuis altijd over Jaffa. In 1970, toen ik zeven was, ben ik er met mijn hele familie naartoe gegaan. Dat kon toen weer. Het was een surrealistische reis. Mijn vader herkende alles, maar het was niet meer van ons. Je had het gevoel dat je een vreemdeling in eigen land was geworden. Mijn vader heeft aangebeld en gevraagd of we het huis mochten bezichtigen. Dat werd onmiddellijk toegestaan. In de achtertuin stond nog steeds de sinaasappelboom waarover hij altijd verteld had. Hij heeft een sinaasappel geplukt en er ons allemaal een partje van gegeven. ’s Nachts droomde ik dat ik Assepoester was. Mijn vader de prins. Er was ook een sinaasappel die in een koets veranderde.’

Soha Arafat
Soha Arafat met dochter Zahwa

Het officiële standpunt van de PLO is nu dat steden als Haifa en Jaffa in Israëlische handen mogen blijven. Maar menen de Palestijnen dat ook? Dat lijkt ons sterk.
‘De PLO stelt zich flexibel op. Arafat stelt zich flexibel op. Maar de herinnering aan de geboortegrond van je ouders kan niet worden uitgewist. Dat zal Israël nooit lukken.’

Uiteindelijk zullen de Palestijnen ook naar die plaatsen terug willen keren?
‘Dit is het allermoeilijkste punt dat er tussen de Israëliërs en ons bestaat. Het zal pas helemaal aan het eind van de vredesonderhandelingen aan de orde komen. Het verlangen is niet gedoofd, maar het zal moeilijk blijven liggen. We zijn aan de genade van de Israëliërs overgeleverd.’

Hebt u begrip voor de motieven van de Israëliërs? Zij zeggen: we hebben de pogroms meegemaakt, we hebben de Holocaust doorstaan. We voelen ons alleen veilig in een eigen staat waarin wij de meerderheid vormen. Waarin we niet door de Arabieren worden overvleugeld.
‘Natuurlijk begrijp ik dat. De joden hebben veel geleden. De Holocaust blijft voor mij de verschrikkelijkste misdaad die ooit is begaan. Alleen: waarom moet dat ertoe leiden dat de joden ons niet vertrouwen? Ik vermoed dat de wereld zich schuldig voelt tegenover de Israëliërs. Omdat de wereld tussen 1940 en 1945 de andere kant op heeft gekeken.’

Denkt u dat de haat tussen de Israëliërs en Palestijnen ooit echt overwonnen zal worden?
‘Ja. De Europeanen hebben de Duitsers ook vergeven. Maar pas na vijftig jaar. Het heeft tijd nodig. Het is nu pas twee jaar na de bevrijding van Gaza. Het kost tijd. Veel meer tijd dan we tot nu toe hebben gehad.’

De kebab wordt opgediend. Tijd voor een ander onderwerp: wat voor leven leidt ze aan de zijde van Jasir Arafat? Een hectisch leven, blijkt.
De ‘first lady’: ‘Arafat komt meestal pas om drie, vier uur ’s nachts thuis. Dan slapen we uit tot negen uur ’s ochtends. Als het nog later is geworden, tot twaalf uur. Hij heeft aan een paar uur slaap genoeg. Hij zit altijd te werken. Dat was in Tunis ook al zo, maar het is nu nog veel drukker voor hem geworden. Iedereen in Gaza wil hem persoonlijk te spreken krijgen. Sommigen blijven daar de hele nacht voor op. Zijn wachtkamer zit altijd vol.’

En er is nooit iemand die tegen hem zegt: wat een rare manier om een land te regeren, houd daar nou eens mee op?
Soha, ze klinkt nu een beetje als een onbestorven weduwe: ‘Zo liggen de verhoudingen niet. Dat durft niemand tegen hem te zeggen.’ Waaraan ze in de richting van Arafats naaste medewerkers misprijzend toevoegt: ‘Dit is een regering die beweert dicht bij het volk te staan. In werkelijkheid is het vooral mijn man die dicht bij het volk staat. Het moet voortdurend van hém komen. Hij is waarschijnlijk de enige president op aarde die bijna al zijn burgers persoonlijk kent. Aboe Ammar (ze gebruikt nu Arafats nom de guerre – LO, MvW) moet een begripvolle vader en een begripvolle broer voor zijn volk tegelijk zijn. Sommige van zijn medewerkers zeggen dan ook nog: Aboe Ammar is een dictator. Hij wil alles zelf doen. Maar hij heeft wel veertig jaar de beweging geleid. De mensen hier in Gaza hebben behoefte aan zo’n leider. Ze zeggen niet: ik wil iemand van de Palestijnse autoriteit spreken. Ze zeggen: ik wil hém spreken.’

Vindt u het niet vervelend dat u hem daardoor zo weinig ziet?
‘Ach, dat heeft ook zijn voordelen. Ik heb daardoor veel vrijheid. Arafat heeft over alles een mening. Ook over mij. Daar komt hij uit tijdgebrek nu niet altijd aan toe. Hij kan nu niet altijd zeggen: je had het zus of zo moeten doen. Hij vindt bijvoorbeeld dat ik me conservatiever zou moeten kleden. Daar trek ik me liever niets van aan. Dus ik vind het zo wel prettig. Als hij thuiskomt, praten we. Dan geef ik hem ook over alles mijn mening.’

In uw boek Dochter van het Palestijnse volk breekt u een lans voor een democratisch Palestina, met persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Die autocratische handelwijze van uw echtgenoot staat daar toch haaks op?
‘We zijn dertig jaar lang een bevrijdingsbeweging geweest, nu staan we voor de opgave een eigen staat op te bouwen. Daar passen andere methoden bij. Meer democratische methoden. Dat vergt een mentale omslag die we nog niet hebben gemaakt. Arafat beseft dat, maar sommigen in zijn omgeving zijn nog niet zo ver als hij.’ Zuchtend: ‘Ik zie veel bureaucratie om me heen. Veel burgers worden van het kastje naar de muur gestuurd. Dat wekt geen vertrouwen bij het volk. Ik kan daar niet zo goed tegen.’

In uw boek pleit u ook voor meer rechten voor de Palestijnse vrouwen dan ze nu hebben.
‘Ik ben geen radicale feministe, maar ik vind wel dat er wetten moeten komen om de rechten van vrouwen te beschermen. Weet u, in de guerrillatijd was het gebruik dat de mannen hun gruwelijke ervaringen thuis op hun vrouwen afreageerden. Dat gebeurt ook nu nog steeds. We hebben geen wetten om die vrouwen daar tegen te beschermen. We hebben ook wetten nodig die het onderwijs, de opvoeding en de kinderopvang regelen. Als het om de democratie en om de rechten van vrouwen gaat, willen we geen regime krijgen zoals dat elders in de Arabische wereld bestaat. Maar we hebben er weinig ervaring mee. We zijn er niet in getraind. We zullen het stukje bij beetje moeten bereiken. We hebben wat dat betreft een achterstand op Israël. Het zijn allebei landen die worden opgebouwd door immigranten uit de hele wereld. Alleen kwamen hun immigranten voor een groot deel uit Europa. Ze hadden een democratische mentaliteit. Onze immigranten komen uit de Arabische wereld. Ze hebben die mentaliteit niet van huis uit meegekregen. Ze staan in een patriarchale traditie. Wij moeten de democratie in onze eigen staat van de grond af opbouwen.’ Waaraan ze toevoegt dat ze hoopt dat de Palestijnse intellectuelen een grote rol in dat proces zullen spelen: ‘Zij hebben wel veel affiniteit met waarden als pluriformiteit en democratie. Ze kunnen er aan bijdragen onze ambtenaren en onze politie te leren hoe ze zich tegenover de burgers moeten gedragen.’

‘Ik ben geen radicale feministe, maar ik vind wel dat er wetten moeten komen om de rechten van vrouwen te beschermen.’

U koestert bewondering voor de Israëlische democratie?
‘In theorie zeker. Wat Israël in de praktijk doet, is niet altijd even democratisch.’

U benadrukt nu wat de Palestijnen van de Israëliërs kunnen leren. Hoe ligt dat andersom? Wat moeten de Israëliërs aan hun manier van optreden veranderen om door de Palestijnen geaccepteerd te worden?
‘Ze moeten ophouden collectieve straffen uit te delen. Ze moeten ophouden ons als tweederangsburgers te behandelen. Ze moeten ons als gelijkwaardige buren gaan zien. Ik zou willen dat ze toleranter werden, genereuzer. Dat ze zich kwetsbaarder durven op te stellen.’

Ze zijn bang voor u.
‘Dat is belachelijk. Ze doen alsof de Palestijnen de atoombom hebben. Die hebben we niet. Ze doen alsof we een grootmacht als Japan zijn. Dat zijn we niet. Ik begrijp best dat ze van ons verlangden dat we het PLO-handvest wijzigden. Dat we duidelijk uitspraken dat we niet meer op de vernietiging van Israël uit zijn. Maar dat hebben we gedaan en dan blijven ze ons wantrouwen. Dat is niet eerlijk tegenover ons. Laat ik het hardop uitspreken: we zijn er niet op uit hen te verslinden. We won’t eat them.’

De lunch is afgelopen. Soha wil even het nieuws op de televisie volgen. Die staat op de muziekzender MTV (de voorkeur van Suzy, de babysitter). Alle stations, die de Arafats via hun eigen schotel kunnen ontvangen, worden bekeken: de Egyptische televisie, de Jordaanse, TV Abu Dhabi. De Palestinian Broadcasting Corporation bericht over het PLO-congres dat nog steeds gaande is. Arafat is aan het woord.

We gaan op de bank zitten. Er komt Turkse koffie. We hebben het over de groten der aarde die ons vanaf de foto’s van alle kanten omringen.

Houdt Soha Arafat, de activiste die als scholier demonstraties tegen de Israëlische bezetting organiseerde, zich in dat milieu staande?

‘Ik maak tegenover Arafat van mijn hart geen moordkuil.’

Ze vindt zelf van wel: ‘Ik denk dat veel staatslieden behoefte hebben aan een vrouw naast zich die hun de waarheid durft te vertellen. Ze worden allemaal omringd door jaknikkers die bij ieder woord van hen staan te applaudisseren. Die nooit eens durven zeggen dat ze het bij het verkeerde eind hebben. Hun vrouwen zijn vaak de enigen die dat wel doen. Daar gaat een positieve invloed vanuit. Ik maak tegenover Arafat van mijn hart ook geen moordkuil.’

Ze laat zich prijzend uit over Leah Rabin, de weduwe van de vermoorde Israëlische premier: ‘Dat is een ontzettend goed mens. Ze heeft haar man verloren, maar ze zet toch door. Ze had ook in haar schulp kunnen kruipen en in een hoekje gaan zitten huilen, maar dat doet ze niet. Ik vind dat dapper. Nee, ik heb haar sinds de moordaanslag nog niet bezocht. Arafat wel. Ik heb wel telefonisch contact met haar gehad. We hopen elkaar binnenkort in Brussel te ontmoeten.’

Ze belt ook vaak met mevrouw Peres.

Hillary Clinton vindt ze ‘leuk’ en ze loopt weg met Danielle Mitterrand, de weduwe van de Franse president. ‘Ze heeft me geholpen met de oprichting van de humanitaire instelling Palestine Avenir, die zich voor het lot van de Palestijnse kinderen inzet. Ze is ook zo iemand die over alles een uitgesproken mening heeft.’

Veel waardering heeft ze voor koning Hassan van Marokko (‘hij houdt veel van Zahwa’) en voor koning Hoessein en koningin Noor van Jordanië. Ze vertelt dat Arafat vlak na hun huwelijk tijdens een bezoek aan Amman ernstig ziek werd. Hij had een bloedprop in zijn hersenen, een gevolg van een vliegtuigongeluk (zijn toestel was boven Libië neergestort). Hoessein bewoog hemel en aarde om hem zo ver te krijgen dat hij zich onder behandeling liet stellen. Dat redde hem het leven. ‘Ondanks hun vele politieke meningsverschillen liet Hoessein zich toen van zijn meest menselijke kant zien. Hij heeft zich als een vriend gedragen en dat doet in dit milieu lang niet iedereen. In de politiek kan je vriend van vandaag je vijand van morgen zijn. Maar voor Hoessein gold dat niet. Ik zal hem daarvoor eeuwig dankbaar blijven.’

Ze gelooft in het nut van informele contacten. Ze onderhoudt die zelf ook graag. ‘Ik heb geleerd dat je tegen staatshoofden en presidenten alles kunt zeggen, zolang je het maar niet op een beledigende of kwetsende manier doet. Ik zeg altijd wat ik van alles vind, maar wel op een diplomatieke manier. Ik zeg het avec les roses.’

Van Amman en Rabat terug naar Gaza. Wordt Soha Arafat in de bureaucratische, paternalistische samenleving die ze zelf beschreven heeft met haar onbevangen meningen daar wel gewaardeerd?

‘Iedereen hier doet aardig tegen me,’ zegt ze. ‘Ik weet niet of iedereen het ook meent. Er zullen onder de medewerkers van Arafat wel mensen zijn die denken: moet zij zich nou per se overal mee bemoeien? Maar ik zit daar niet mee. Ik krijg daar geen complexen van. Ik weet dat sommigen van hen zich hypocriet tegenover me gedragen. I don’t care.’

In haar boek beschrijft ze dat Arafats rechterhand Aboe Mazen (een van de architecten van het vredesakkoord van Oslo) er bezwaar tegen maakte dat Soha Arafat met haar man meereisde naar Washington waar het akkoord met een handdruk zou worden bezegeld. Aboe Mazen wilde op dat historische moment zelf naast Arafat zitten. Komt ze dat soort jaloezie vaak tegen?

‘O, het is nu minder erg dan vroeger in Tunis. Je moet begrijpen: Arafat is nooit eerder getrouwd geweest. Hij zei altijd: ik heb maar één bruid, dat is Palestina. Toen trouwde hij toch met mij. Natuurlijk heeft dat jaloerse reacties opgewekt. Natuurlijk denken veel van die mannen van de PLO: we willen hem helemaal voor onszelf houden. Ik begrijp dat.’ Giechelend, zoals vaker tijdens het gesprek: ‘Alleen houd ik me daar niet aan.’

‘Als zelfs de vrouw van Arafat niet in de Palestijnse staat gelooft, wie dan wel?’

Hoe ziet de toekomst van Arafat en haar er over tien jaar uit, denkt ze?
‘Ik weet niet. Ik hoop dat er dan een Palestijnse staat is. Dat dat een democratische staat zal zijn. Dat het een vredelievende staat zal zijn. Een staat die naast Israël ligt. Met Jeruzalem als hoofdstad.’ Ze corrigeert zichzelf snel: ‘Met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, bedoel ik. Anders vatten de Israëliërs dit weer verkeerd op.’

Denkt ze dat die Palestijnse staat er komt, of hóópt ze het alleen maar?
‘Ik hoop het. Het is de droom die ik koester.’ Laconiek: ‘Als zelfs de vrouw van Arafat niet in de Palestijnse staat gelooft, wie dan wel?’

Dan geeft ze weer ‘open minded’ haar mening. Ze valt uit tegen de Palestijnse zakenlieden in Amerika, Europa en de Arabische wereld die Arafat tot nu toe in de kou hebben laten staan. Die geen gehoor hebben gegeven aan zijn oproep om hun geld in de autonome gebieden in Gaza en op de westelijke Jordaanoever te investeren. Die dat vooralsnog te riskant noemen. Die wel patriottisch zijn, maar hun oog ondertussen strak gericht houden op hun eigen portemonnee. ‘Ook in dat opzicht hebben we reden om jaloers te zijn op Israël. Toen Israël werd opgebouwd, ging niet iedereen die zichzelf zionist noemde erheen. Maar er waren wel veel joodse bankiers en beleggers die hun nek voor het zionistische experiment durfden uit te steken. Zoals de Rothschilds. Wij hebben ook veel rijke Palestijnen, maar die doen dat nu niet. We hebben Palestijnse Rothschilds nodig. Die hebben we hard nodig. We kunnen van de Israëliërs leren hoe die solidair met elkaar zijn geweest. Hoe die elkaar hebben geholpen. Dat mis ik bij ons.’

Een officier van Force 17 komt de kamer binnen. Op zijn heup hangt een revolver. In zijn hand houdt hij een babyfoon. Hij neemt Zahwa mee naar het strand. Soha Arafat wil gaan rusten. We spreken af dat we de volgende avond verder gaan. Dan kunnen we ook nog even naar het congres van de Palestijnse nationale raad toe. Er wordt een kamer voor ons gereserveerd in het Palestina-hotel waar een groot deel van de PLO-top overnacht.

‘De christenen kennen een vader, een zoon en een heilige geest. Bij ons is Jasir Arafat dat allemáál.’

De portier behandelt ons uiterst voorkomend als hij hoort dat we door ‘Madame Soha’ zijn geïnviteerd. Om misverstanden te voorkomen, betalen we de rekening zelf. Aan de nachtbar, waar met het oog op de gevoelens van de moslims in Gaza alleen sinaasappelsap en bronwater worden geschonken, maken de afgevaardigden ironische grappen over de almacht van Jasir Arafat: ‘Weet je wat het verschil tussen de christelijke kerk en de PLO is? De christenen kennen een vader, een zoon en een heilige geest. Bij ons is Jasir Arafat dat allemáál.’

’s Avonds maken we opnieuw onze opwachting bij het huis van de president. Vlak voordat de uitslag van de stemming over het PLO-handvest bekend zal worden gemaakt. Soha Arafat blijkt in rep en roer. Haar bezoek aan de Palestijnse nationale raad heeft voor negatieve publiciteit gezorgd. The New York Times publiceerde een foto van haar terwijl ze de hand schudde van de afgevaardigde Aboe Abbas, in Amerika gezocht vanwege zijn medeplichtigheid aan de kaping van het cruiseschip de Achille Lauro (een Amerikaanse joodse bejaarde werd toen met rolstoel en al overboord gegooid). Ook de gerenommeerde vliegtuigkaper Leila Khaled behoorde trouwens tot de afgevaardigden. Reden voor The New York Times om het congres voor een ’terroristennest’ uit te maken. Tot boosheid van Soha Arafat: ‘Ik heb zoveel mensen daar de hand geschud. Ik schud in principe ieders hand. Maar die foto wordt dan meteen groot op de voorpagina gezet.’

We hebben nog een paar vragen. Hoe vindt u het om voortdurend tussen bewakers en bodyguards te moeten leven? Om samen met Arafat altijd in gevaar te zijn?

‘Dat is mijn noodlot. Ik denk er maar niet te veel aan. Ik accepteer het. Je moet er altijd rekening mee houden dat je er morgen niet meer bent. Het wemelt in Gaza van de extremisten die het maar niets vinden dat de PLO-top toenadering tot Israël heeft gezocht. Ik ben me ervan bewust dat we door een mijnenveld lopen. Je weet dat er elk moment een mijn kan afgaan. Je weet alleen niet waar en wanneer. Het is niet anders. Als ze je uit de weg willen ruimen, kun je er niet veel tegen doen. Het heeft geen zin je hele leven door de gedachte daaraan te laten bepalen. Mijn echtgenoot zegt altijd: als de dood je wil achterhalen, doet hij het toch wel. Het heeft geen zin om je de hele dag op te sluiten. Het heeft geen zin om je te verbergen. Je moet ermee leren leven.’

In uw boek schrijft u dat Arafat geen dag ongecompliceerd van het leven kan genieten. Dat hij altijd denkt: morgen kan alles mislopen.

‘Hij heeft een bestaan vol ellende achter de rug. Hij heeft veel slachtpartijen meegemaakt. Dus is hij op zijn hoede. Hij is argwanend. Hij neemt niets for granted.’

U schrijft ook dat u het betreurt dat hij in het openbaar nog altijd alleen in uniform verschijnt. U spreekt de hoop uit dat hij – op de dag dat de Palestijnse staat wordt opgericht – eindelijk een smoking zal dragen.

Lachend: ‘Die hoop heb ik inmiddels alweer opgegeven. Hij heeft me duidelijk gemaakt dat hij dat uniform zelfs dan zal blijven dragen. Ach, het staat hem eigenlijk ook wel sportief. Arafat zegt: de strijd is nog steeds niet gestreden, dus trek ik mijn uniform niet uit. Fidel Castro heeft dat onlangs wel gedaan. Maar Arafat is met zijn uniform vergroeid.’

We hebben vaak gehoord dat Arafat in Beiroet en Tunis voortdurend van huis wisselde en altijd ergens anders sliep. Dat doet hij sinds hij met u getrouwd is niet meer?

Weer die meisjesachtige giechellach: ‘Maar dat heeft een andere reden. Hij deed dat omdat hij bang was dat zijn huis ’s nachts door de Israëlische luchtmacht zou worden gebombardeerd. Of dat de Israëliërs een commandoactie tegen hem zouden uitvoeren. Zoals Aboe Jihad (Arafats strijdmakker die in 1988 door een elite-eenheid van het Israëlische leger in Tunis werd vermoord – LO, MvW) is overkomen. Daar hoeft hij nu niet meer bang voor te zijn. Dat zullen de Israëliërs niet meer doen. In Gaza werkt hij tot drie uur ’s nachts, maar daarna komt hij naar huis toe. In dat opzicht is Arafat een gesettelde burgerman geworden.’