De vaste clientèle moest het uit de krant vernemen: ‘Hirsch & Cie, Leidseplein, ziet zich genoopt de beëindiging van het bedrijf aan te kondigen.’ De advertentie in de dagbladen vermeldde ook een reden: wegens het ontbreken van een opvolger. Voor het personeel kwam de aankondiging als een donderslag bij heldere hemel: Hirsch & Cie., sinds 1882 de ‘trait d’union tussen Parijs en de Nederlandse vrouw’, zou weldra niet meer zijn.

Afgelopen zaterdag, 31 juli, sloot het modepaleis op het Amsterdamse Leidseplein definitief zijn deuren. Voor de cliënten was er een uitverkoop ‘als pleister op de wonde nu zij hun oude vertrouwde zaak in de toekomst moeten missen’: 50 procent op confectie, 20 procent op witgoed en nouveautés. Op de confectieafdeling op de eerste verdieping was het die dag niet echt druk.

Mooie fluwelen rokken, avondjaponnen met uitwaaierende struisveren, nylon tinnef met bloemetjes hangen door elkaar. Een mevrouw zoekt een jurk in een andere kleur.

‘Hebben we niet, mevrouw,’ zegt een keurige verkoopster in groen mantelpak, ‘nee, bestellen kunnen we ook niet, vandaag sluit de zaak.’ Ze werkt al vierentwintig jaar bij Hirsch: ‘Ja, toen dacht je er ook niet aan dat zoiets nog eens zou kunnen gebeuren.’ En nu? ‘De WW in.’

‘Wij hebben het niet zo gemerkt, dat de zaak slecht ging. Er waren altijd wel klanten.’

De telefoon gaat. Een andere verkoopster neemt op. ‘Wat aardig dat u nog even aan me denkt. Ja, daar heb ik wel van gehoord, maar ik doe het toch maar niet. Als ik nu ergens ga zitten, wil ik echt tweehonderd procent zekerheid hebben.’ Een sfeer van onbegrip,

Nostalgie, teleurstelling. ‘Ach nee, wij hebben het niet zo gemerkt, dat de zaak slecht ging. Er waren altijd wel klanten, de laatste tijd niet minder dan gewoonlijk. Maar ja, van de interne zaken, daar weet ik natuurlijk niets van af.’

Het begon allemaal zo mooi, in 1882. Sylvoim Kahn en Albert Berg, medefirmanten van het roemruchte Brusselse modehuis van Léon Hirsch in de Rue Neuf, vestigden zich in Amsterdam, toen nog provinciaal in vergelijking met wereldcentra als Parijs en Brussel. Het is fin-de-siècle, en in de huizen van rijke Amsterdammers aan de Bocht (van de Herengracht) wordt opgewonden gesproken over de nieuwerwetse zaak op het Leidseplein. De eigenaars Kahn en Berg kopen zelf hun stoffen in het buitenland. Het winkelpersoneel wordt gerekruteerd uit de beste families van Frankrijk; mevrouw Kahn heeft boven de winkel een pensionaat, waar de meisjes deugdzaam worden opgevoed.

Er zijn in het begin twee soorten klanten: deftige dames uit de Bocht en vriendinnetjes van gefortuneerde heren. Bij het vijfenzeventig jarig bestaan van Hirsch in 1957 schetst Het Parool een beeld van hoe het in die eerste jaren geweest moet zijn: ‘Ze komen er ’s morgens om tien uur in de salons van Hirsch en ze blijven er passen en kwebbelen, critiseren en roddelen totdat tegen zessen het rijtuig komt. Maar dan hebben ze ook tien of twaalf japonnen besteld en mantels en schoenen.’

‘Welk een kunstwerk, die statige trap met haar beide indrukwekkende hoornvormige wenteltrappen.’

Ook de tijdgenoten waren welhaast lyrisch over Hirsch. In 1906 schildert Boon’s Geïllustreerd Magazijn de praat en praal van het modehuis. ‘Welk een bekoorlijke aanblik, wanneer men des avonds de grote verkoopzaal binnentreedt, waar eene weelderige verlichting van groote en kleine electrische booglampen in haar zachtstreelend schijnsel ons tegenlacht, waar een keur van lieve schoonen gereed staan, om vlug en allerminzaamst de kooplustigen te bedienen! En welk een kunstwerk, die statige trap met haar beide indrukwekkende hoornvormige wenteltrappen tegenover den ingang en een prachtige hooge spiegelruit als achtergrond, waarin zich de overdadige electrische lampen fantastisch weerkaatsen!’

Bruiloftstaart

De zaken gaan goed, en men besluit uit te breiden. Het belendende café-hotel Hollandais wordt aangekocht en in 1912 opent Hirsch zijn nieuwe modepaleis, dat het hele vlak tussen het Huis van Bewaring en de Leidsekade beslaat. In november van dat jaar wordt met een ‘Revue des modes actuelles’ de opening gevierd van het nieuwe gebouw, dat met name opvalt door een indrukwekkende Lichtbal aan het Kleine-Gartmanplantsoen. Het paleis staat op het plein al gauw bekend als ‘de witte bruiloftstaart met suikeren toren’.

Tussen de twee wereldoorlogen blijft Hirsch het modehuis van chique Amsterdam. De vaste klanten, intussen grotendeels verhuisd naar Minervaplein of Apollolaan, kunnen jaarlijks de in het Frans gestelde uitnodiging tegemoetzien voor de ‘défilés de mannequins’ en diners dansants waar de nieuwe collectie geshowd wordt. Ze komen er ook voor de Bien Jolie’s corsetten uit Amerika en voor de schoonheidssalon op de tweede etage, waar ‘uitsluitend met Dr. Gould’s biologische preparaten’ wordt behandeld.

Hirsch is in die jaren bepaald mondain, en heeft nog niets van het truttige image waar het later onder gebukt zou gaan. De catalogi laten menig wulps damesbeen zien en het huis volgt de laatste snufjes op de voet. Zo introduceert men in 1928 het ‘Genre Sport’, ‘een sans gêne mode die de coquetterie wil laten doorgaan voor nonchalance. Een gevaarlijke mode voor onze Hollandse vrouw, welke haar dwingt tot groter coquetterie!’

Maar ook de goede tradities worden niet vergeten. Ieder jaar in januari vindt de ‘Witte Week’ plaats ‘voor het aanschaffen van een huwelijksuitzet en het bijvullen van de linnenkast’. En de grote trots van het modemagazijn is de bruidsjapon van Hirsch, ‘de har- tewens van elk bruidje’.

Een groot deel van het veelal joodse personeel komt niet uit de kampen terug.

Een schok gaat door het huis als in 1938 de Duitse couturier Robert Goetz wordt aangetrokken. Het geeft sommige kranten aanleiding ‘onze collectie als Duitsch te disqualificeren’. In een persoonlijk schrijven aan de clientèle wijst Hirsch het verwijt van de hand. Goetz geeft een eigen cachet aan, de collectie. ‘Zijn werk beweegt zich volkomen in de lijn, die Parijs aangeeft en is volkomen op de collectie der grote Parijsche huizen geïnspireerd.’ De bemoeienissen van de Duitsers met de firma Hirsch zouden niet tot de heer Goetz beperkt blijven. Directeur Arnold Kahn kreeg al spoedig de rekening gepresenteerd voor de nieuwjaarsspeech die hij eind 1940 voor het personeel hield. ‘Men kan ons het hart niet uit de borst scheuren, dat in deze dagen met U in één ritme slaat, en meer dan ooit tevoren opspringt, als de klanken van het oude Wilhelmus gehoord worden.’ Kahn wordt gedeporteerd. Het huis wordt in 1943 gesloten. Voorraad en bedrijfsinstallatie worden weggesleept. Een groot deel van het (veelal joodse) personeel en twee directieleden — onder wie Arnold Kahn — komen niet uit de kampen terug.

Twee opvolgers, René Kahn en Robert Berg, zetten na de oorlog de zaak voort, eerst in het gebouw van Kalker in de Kalverstraat, later keert Hirsch naar het Leidseplein terug. Kahn en Berg willen het modehuis de oude sfeer hergeven. Ook in de moderne tijd blijven zij ‘de principes betreffende bediening en service, soliditeit en coulance onvoorwaardelijk trouw’.

Toch krijgt de allure van Hirsch steeds sterker de bijglans van vergane glorie. De familie is te zeer uitgedund om het bedrijf in volle omvang te blijven exploiteren. Het modehuis wordt teruggedrongen naar de parterre en eerste verdieping. Naast de firma  Hirsch (die in handen komt van René Kahn en na diens dood van zijn zoon Robert) wordt een Exploitatiemaatschappij tot beheer van het Hirsch-gebouw gesticht, waarin ook de overige verwanten aandelen hebben. Zij verhuren een allengs groter wordend deel van het pand. In het familiedomein nemen uiteenlopende firma’s als Perlstein & Roeperbosch, de horlogier Hart, PanAm en CP Air hun intrek.

Hirsch & Cie. krijgt langzaam maar zeker de naam van een ‘oubollige tent’.

Ondertussen verandert ook het karakter van het Leidseplein. Het publiek dat aan Hirsch verknocht was (‘al was het maar om langs de etalages te lopen als je naar de schouwburg ging’) bepaalde niet langer het gezicht van het plein. De omgeving maakt in de jaren vijftig een culturele opbloei door, maar de belangstelling gaat eerder uit naar Eylders, Rijnders en de Bamboo-bar dan naar het modepaleis aan de overzijde. De gedichten, die in het blad En Plein publique verschijnen over ‘Leidsepleinjeugd’ zijn maatgevender dan de ‘Présentation des modèles en Printemps 1957’ in het huis Hirsch. De stroomversnelling van de jaren zestig woelt ook de textielwereld overhoop: boetieks, T-shirts en spijkergoed. De modehuizen worden door de mode achterhaald. Hirsch & Cie. krijgt langzaam, maar zeker de naam van een ‘oubollige tent’.

Freek Thomasson van Mercurius, de NVV-bond in de commerciële sector: ‘De laatste tijd is de klad gekomen in het deftige goed. Het begon zes jaar geleden met het debacle van Gerzon. Dat was toch een oud, gerenommeerd bedrijf. House of England heeft ook al sluitingsplannen. Men bleef zich richten op een chic publiek, terwijl de koopgewoonten in de confectie zijn veranderd. Je kunt nog zo vaak hofleverancier voor je naam hebben, maar zelfs op Soestdijk lopen ze tegenwoordig in spijkerbroek.’

Een vast doch vergrijzend legioen van cliënten bleef Hirsch intussen trouw. ‘Het wordt wel steeds moeilijker, zucht een van de dames, ‘ik kwam geregeld, samen met mijn dochter uit Arnhem. Er kwamen veel moeders met hun dochters hier. Op mijn leeftijd heb je niet veel keuze meer. Gerzon weg, Bonneterie is nu toch ook samen Metz in de Leidsestraat, die is er nog…’

Het veranderende modepatroon was stellig een belangrijke factor bij de neergang van het huis Hirsch. Maar dat is niet het hele verhaal. Daarvoor moeten we terug naar de Exploitatiemaatschappij die, zoals gezegd, het Hirsch-gebouw beheert. Die exploitatie ging de familie steeds minder gemakkelijk af. Ze beraadde zich daarom op stappen om de levensvatbaarheid vergroten. Dat resulteerde in gesprekken met Galliford Developments Limited een gezelschap van Britse beleggers dat ook belangen heeft in de nabijgelegen hotels Marriott en American. In 1975 verwierf Galliford een aandeel van 50% in het beheer van het gebouw.

Luchtvaartbureaus

Op 8 juli van datzelfde jaar ontvangen B en W van Amsterdam een schrijven van Robert Kahn, ditmaal namens de Exploitatiemaatschappij: Daarin werd het voornemen geuit het Hirsch-gebouw ‘grondig te moderniseren en te renoveren’. De strekking van het plan was om de begane grond en eerste verdieping te reserveren voor winkels, banken, horecabedrijven en ‘bedrijven die zich met toerisme bezighouden’ (in een interne nota minder eufemistisch aangeduid als luchtvaartbureaus). De kantoorruimten boven zouden worden opgeknapt en opnieuw verhuurd. In de kelder zou een parkeergarage voor circa vijftig auto’s worden aangelegd, via een onderaardse gang verbonden met de autostalling van Hirsch’ mogelijke toekomstige buurman Bouwes (over wiens bouwaanvrage voor een appartementencomplex annex garage overigens geen definitieve beslissing door de gemeenteraad is genomen).

Van sluiting van het modehuis wordt in de briefwisseling geen gewag gemaakt. Dat is pas het geval in het persbericht dat eind maart van dit jaar in de kranten verschijnt. Maar in een geheime nota van medio 1975 wordt reeds gesuggereerd dat het waarschijnlijk niet mogelijk (zal zijn) het bestaande interieur of delen te handhaven in de nieuwe ontwikkeling’.

In maart wordt bevestigd dat ‘het hele gebouw (…) van binnen gesloopt zal worden om plaats te maken voor andere kantoor- en winkelruimtes. Daarmee was het vonnis over de modesalons geveld. De conclusie lijkt gewettigd dat het voortbestaan Hirsch & Cie. van het begin al niet paste in de reorganisatieplannen van de Exploitatiemaatschappij. Het eigen karakter van het modehuis en de werkgelegenheid van zevenentwintig personeelsleden vielen ten offer aan het optimaliseren van het rendement van een gebouw.

‘Kahn beschouwde zich altijd als een goed huisvader voor zijn personeel, maar vaders zijn nou eenmaal niet altijd rechtvaardig.’

Het is de vraag of de sluiting van het modemagazijn directeur Robert Berg bijzonder veel hartzeer heeft bezorgd. De laatste jaren boterde het niet erg tussen hem en het personeel. Er speelden zich hoogoplopende conflicten af naar aanleiding van een onrechtvaardig ontslag en over aanvankelijke weigering van Berg om de pensioenregeling voor de detailhandel ook op zijn bedrijf toe te passen. Al enige jaren was Kahn niet meer on speaking terms met de vakbonden en onderhandelingen over een afvloeiingsregeling werden dan ook niet door hem gevoerd maar door zijn waarnemer mr. Van Alten — een bekende in internationale beleggerskringen.

Kahn zag, volgens Mercurius, in het begin ‘zelfs de noodzaak van een afvloeiingsregeling niet in. Freek Thomasson: ‘Hij beschouwde zich altijd als een goed huisvader voor zijn personeel, maar vaders zijn nou eenmaal niet altijd rechtvaardig.’

De vakbonden hebben bewerkstelligd dat er een fonds van 80.000 gulden is gevormd om uitkeringen te doen aan het personeel. Maar voor een deel van hen zal het moeilijk zijn nieuw werkte vinden. Thomasson: ‘De jonge verkoopsters komen wel weer aan de slag. Maar sommigen zijn al een stuk ouder; die hebben hun leven lang bij Hirsch gewerkt, ze zijn met het bedrijf vergroeid. Voor hen was het een ongelooflijke tik. Je kunt ze moelijk in een boetiek zetten.’

Tegen deze achtergronden doet het communiqué van de directie – opheffing wegens gebrek aan opvolgers — wat al te gemakkelijk aan. Het argument klopt ook niet erg. De huidige directeur is niet de laatste der Mohikanen: hij heeft nog twee zoons, neven in het buitenland en als de bereidheid had bestaan krachten buiten de familie aan te trekken was daar ook wel een mouw aan te passen geweest. Sterker nog, Kahn hééft er anderen bij betrokken; tijdens de opheffingsuitverkoop werd hij bijgestaan door de heren Kool en Bakker van de in Amsterdamse textielkringen als ‘ramsj’-zaak bekend staande zaak Anders dan Anderen. Minder sympathieke motieven hebben de doorslag gegeven bij dit einde zonder glans.

Vijf voor vijf. De verkoopsters groepen samen op de confectieafdeling. ‘Net oud en nieuw,’ giechelt er eentje, een tikkeltje nerveus. Een ander begint opeens te huilen: ‘Ons kunnen ze ook wel als stukgoed verkopen, nu.’ Na vijven is er een afscheidsreceptie voor het personeel. Kahn is niet aanwezig. De geschiedenis van Hirsch & Cie. heeft wel wat van de Hammond Brothers. Maar dit keer is de serie afgelopen.