Joop van Tijn sprak Marco van Basten over Cruijff, zijn toenmalige trainer en leermeester. ‘Op een gegeven moment zei ik iets tegen hem van eh…: man, hóu toch ’s een keer je kop.’

Ja, Johan Cruijff kent hij al vanaf het begin. Marco van Basten was net uit Utrecht gekomen, zat nog op school en trainde op zaterdag­ ochtend als reserve-invaller mee met de selectie. Daar zat Cruijff in, en niet onopgemerkt.

Van Basten, intussen op weg naar de wereldtop, als we afgelopen zondag even niet meerekenen, her­innert zich die trainingen nog heel goed: ‘Altijd was hij op me aan het vitten. Hij was zo op mij aan het letten en me zo aan het corrigeren, en niet op een aardige manier, dat ik er helemaal crazy van werd. En hij blééf maar doorgaan. Op een gegeven moment zei ik iets tegen hem van eh…: man, hóu toch ’s een keer je kop. Ja, dat riep ik. Maar ja, ik had zo’n respect voor die man, want als kleine jongen is het toch al je idool, hè. Toen ik het had gezegd sprongen de tranen me in de ogen en ik wou van het trai­ningsveld aflopen. Ik was zó boos. Hassie van Wijk was nog onze hulptrainer en die hield me tegen. Laat je niet kennen, Marco, zei die, ga door. Toen ben ik maar blij­ven doorvoetballen en naderhand draaide Johan wel een beetje bij.’

Sporen van wrok zijn er absoluut niet in stem of houding. Van Basten is een realist, en bovendien is Cruijff nu niet meer zijn oudere trainingsmaat, maar zijn coach. Voor een nu al doorgewin­terde prof als de tweeëntwintigjarige spits van Ajax is zoiets een belangrijk gegeven.

Toch is Van Basten nog steeds onge­veer de enige die wel eens wat terug­ zegt tegen de man die én op trainingspartijtjes én tijdens de tactische besprekingen zelden één seconde zijn mond houdt (‘tijdens de rust blijft hij een kwartier aan het woord’). Van Basten erkent: ‘Hij heeft aan mij ook geen gemakkelijke gozer. En het is in­derdaad zo: als er iets is waar de meeste spelers het niet mee eens zijn, dan wordt er over het algemeen gezwe­gen. Ze zeggen niet zo veel, maar daar ben ik niet zo’n type voor.’

Ik vertel hem dat ik Cruijff vroeg of zijn papil in die omstandigheden kloot­zak tegen hem mocht zeggen. Cruijff had dat liever niet, en van Basten kan daarin komen: ‘Dat zal hij zelf ook nooit doen. Als je op een gegeven mo­ment bonje met hem hebt, komt hij puur met feitenmateriaal. Niet met scheldwoorden of zo. Je moet gewoon maar wat rare antwoorden geven, zo van: ja, Johan dat kan jij, maar ik niet.’

Hij lacht even, kort, maar niet grim­mig. Overweegt kennelijk even of hij door zal gaan. Dan: ‘Zoals vorige week. Hadden we een training. En doordat ik nog vrij veel last van mijn kuit heb, had ik niet zo veel trek, hè. Ik deed niet veel. En hij maar lullen. Dus ik krijg een beetje het idee van: hou je b… eh, hou je kop nou toch ’s. Zeg, dit is toch niet zo’n interview waar op een gege­ven moment boven staat: “En dan krijg ik een beetje het idee van: jezus, hou je kop nou toch es’’?’

Ik verzeker hem dat we bij dit blad ta­melijk eerlijk in die dingen zijn. Bijna onhoorbaar zegt hij: ‘Okee, als de eind­redactie dat dan óók maar is.’ Om dan zijn redenering weer te vervolgen: ‘En als hij dan weer zegt: je bent alweer te laat (bij de bal), dan zeg ik: te laat? He­lemaal niet te laat. Want als ik drie passen eerder vertrek, ben ik er te vroeg. Begrijp je? Dan ga ik puur voetbaltechnisch een beetje zitten irrite­ren. Hij heeft toch altijd het laatste woord. Dat vind ik ook wel goed, maar het doet me dan toch goed dat ik in ieder geval iets gezegd heb.’

De huidige bondscoach Danny Blind en diens assistent Marco van Basten in 1987 na het winnen van de UEFA cup finale tegen Lokomotiv Leipzig. Foto: Hans Heus/HH

Kun je zonder hem, denk je?
Ik had die vraag voor veel later willen bewaren, maar hij lijkt plotseling zo logisch hier. ‘Het zal wel moeten, hè,’ zegt Van Basten. ‘Ik kan niet met hem trouwen. Kijk, het is heel leerzaam dat ik dit heb meegemaakt, dat wel, maar ja, je zal op een gegeven moment wel uit elkaar moeten. En kunnen.’

Cruijff zegt dat hij je het weggaan wel gunt als je een heel mooie transfer kunt krijgen, maar dat hij niet vindt dat je er al helemaal aan toe bent, zeg ik tegen hem.
Volkomen ontwapenend, ernstig en vastberaden antwoordt hij: ‘Ik denk dat ik het wel kan.’ 
Want daar gaat het deze dagen over: zal Marco van Basten het aandurven om naar Italië te vertrekken? Wanneer zal hij dat aankondigen? En wat zal de tegenmaatregel van Ajax en van Cruijff zijn? Meer dan een decennium geleden speelden die vragen ook, in de­ zelfde omgeving, ook met Cruijff als hoofdrolspeler. De andere was toen Rinus Michels, Cruijffs trainer. Uiteinde­lijk vertrokken ze samen naar het bui­tenland, maar toen was Cruijff veel ouder dan Van Basten nu. Bovendien had hij, zoals hij vorige week in VN zei, al drie Europacups achter de rug, en zo’n beetje alles al meegemaakt.

Er zijn méér verschillen: Cruijff werd niet lang na de oorlog geboren in Be­tondorp (Amsterdam-Oost), Van Bas­ten bijna twintig jaar later, op het hoogtepunt van onze nationale welvaart in het rustige Utrecht. Allebei straatvoetballers, maar van een totaal andere generatie, beseft Van Basten. ‘Die tijd van Johan… dat waren alle­maal jongens die geen gemakkelijke jeugd hebben gehad, in de zin dat ze niet verwend waren. Die hebben nog leren knokken voor hun brood en dat zie je in wedstrijden terug. Wij hebben een veel makkelijker jeugd gehad. Ik wil niet zeggen dat we daarom alles mak­kelijk opnemen, maar er zijn momen­ten in een wedstrijd dat je wel wat makkelijker bent dan die gasten toen.’

Zou je daar niet juist mooier voetbal door moeten krijgen?
‘Maar het gaat de mensen helemaal niet meer om het voetbal zelf, ze willen prestaties zien. Sommigen willen wel een leuk hakje zien, maar dat is maar een klein gedeelte, volgens mij.’

Hakje

Op de vraag waarom hij het dan zelf toch regelmatig niet kan laten, en met zo’n hakje in de wedstrijd tegen Malmö bijvoorbeeld nog voor het mooiste moment zorgt, antwoordt hij weer met dat onnavolgbaar achteloze: ‘Ik doe het als het functioneel is. Tegen Malmö was het niet om het hakje, maar om het doelpunt, ja. Ik wist dat dat er uit zou komen.’

En niet omdat je dat hakje even wilde showen?
Koel: ‘Nee. Als ik hem gewoon binnen­ kant voet had kunnen geven, had ik dat gedaan.’

Moet je dan vaak de neiging onderdrukken om iets heel moois te doen in een wedstrijd?
‘Soms wel. Dan is het bijvoorbeeld drie-nul met een zonnetje erbij en het is nog achttien minuten, en de wedstrijd is in feite al gespeeld, ja dan denk ik wel eens: laat ik ’s iets leuks doen.’ Ik vraag hem of hij het gevoel heeft dat Cruijff hem in een uitzonderingspositie zet, anders behandelt dan anderen. ‘Niet in de groep,’ weert Van Basten af. ‘Misschien wel eens in bepaalde gesprekken die we samen hebben, maar niet dat hij me voortrekt of zo, helemaal niet.’

Ben je daar bang voor?
‘Nee, dat zou ik alleen maar prettig vinden. Ik ben er wel van overtuigd dat hij het beste met mij voor heeft, maar dat heeft hij met iedereen wel. Hij is vrij eerlijk. Als ik eens wat minder mijn best doe—dat heb je toch: dat creatieve en technische spelers wat meer moeite hebben met concentratie —dan hamert hij daar op, en daar heb ik dan profijt van.’

Cruijff heeft je wel verweten dat je wat
 al te gauw geïrriteerd was door me
despelers met minder kwaliteiten. Heeft hij daar gelijk in?
‘Nou, ik heb wel een tijd gehad…’ begint hij, en nu schuift hij voor het eerst een beetje ongemakkelijk op zijn stoel, ‘dat ik het niet prettig vond dat ik ballen verkeerd aangespeeld krijg. Dat ik hem diep wilde hebben, maar hem in de voeten kreeg. Dat was vervelend, maar daar moet je aan wennen. Kijk, op een gegeven moment heb je een bepaald niveau, dat je dat soort dingen ziet, en een ander niet. Daar moet je mee leren leven.’ En dan met zo’n wending die zijn leermeester verraadt: ‘Je moet leren zorgen dat je die verkeerde ballen voorkomt, dat je de ander helpt als het ware.’

Dus iemand die zo goed is als jij moet voorvoelen dat hij die bal verkeerd krijgt aangespeeld, en er dan niets van zeggen: is dat wat je bedoelt?
Van Basten, geduldig: ‘Je bent iets beter dan een ander. Dan moet je die ander helpen door te zeggen speel hem maar in mijn voeten. Of je moet hem van tevoren waarschuwen dat je hem echt diep wilt hebben.’

Wat gebeurde er met je als je zo geïrriteerd raakte?
‘Nou, dan dacht ik bij mezelf: ppffff, daar heb je er weer een, en dan dacht ik: nou, jullie bekijken het maar. Maar ik ben er wat rustiger in, verstandiger. Maar je moet het niet overdrijven in je verhaal, zo erg is het ook weer niet.’

Toch ging je op een bepaald moment door voor een snel geïrriteerd ventje. Scheidsrechters die in interviews zeiden dat je moest oppassen en zo.
‘Dat wordt allemaal echt zwaar overdreven. Alleen: ik ben een tijd geblesseerd geweest en ik ben nog steeds geen honderd procent. Als je dan in een wedstrijd niet kan doen wat je wilt, geeft dat een rotgevoel en dat uit je dan wel eens verkeerd.

Ik vertel hem dat Cruijff het afgelopen jaar, waarin Van Basten in zijn privéleven een aantal vervelende ervaringen had, en waarin hij die maandenlang kwellende blessures had, een heel belangrijk jaar voor zijn sterspeler vond. Juist daardoor. Is Van Basten het daar mee eens?

‘Nee, absoluut niet! Ik vond dit het rot­tigste jaar, het minst gezellige.’ En hij legt uit dat die blessures hem zo be­heersten dat hij zijn animo voor trai­ningen helemaal verloor. Al gingen de wedstrijden beter.
Ik hou van de goeie dingen. Geld is daar één van. Eten en vrijen ook. En drinken en roken doe ik ook

Vandaar komen we op de vraag wat de verschillen en de overeenkomsten tussen hem en zijn coach zijn.
 Hoewel het niet de moeilijkste vraag is die hij meestal krijgt, aarzelt hij toch met een antwoord: ‘Ik weet het niet. Hij is in de spits begonnen, ik ook. Hij is een echt voetballende spits, ik ook.’ Hij is alleen uniek. Ik niet.’ En na mijn te­genwerping, een beetje bokkig: ‘Nee, ik ben niet uniek. Johan is iets aparts. Die zit in het rijtje Pele en zo.’

Als ik hem verzeker dat Cruijff hém ook iets aparts vindt, dat hij er alleen nog niet is, straalt Van Basten even: ‘Dat zou ik heel mooi vinden. Ik zal mijn uiterste best doen. Tot nu toe vind ik van niet, maar goed. Wat? Nou ja, omdat… Johan had iets ongelooflijks. Ik had het idee dat als hij wilde hij gewoon acht negen man kon passeren en de keeper en dan de bal er inschoot. Hij had gewoon méér dan ik. Daar ben ik niet jaloers op, hoor. Helemaal niet.’ Van Basten heeft Cruijff trouwens maar één keer in het echt zien spelen, en niet in de beste tijd. Dat was toen de Los Angeles Aztecs met Cruijff een partijtje speelden tegen FC Utrecht en Van Basten, toen bij Elinkwijk, op de tribune zat. Verder kent hij de film Nummer 14, maar ja, zo’n film is natuurlijk gemonteerd. Eigenlijk heeft hij zijn meester alleen maar op de video zien spelen.

Heeft hij in de gaten, vraag ik, wat Cruijff met hem doet als hij op de training maar voor zestig procent bezig is? Ja. Van Basten heeft heel goed begrepen dat Cruijff dan zelf een stuk fanatieker wordt, ‘een beetje conflicten maakt. ’Dat Cruijff dan met opzet blijft hameren dat je niet op tijd bij de bal was. ‘Nou, dan word je boos en ben je er weer bij. Het is denk ik een soort natuurlijk iets van hem, niet iets aangeleerds. Maar dat kan ik wel aanvoelen, heb ik zelf ook. Als we bij ons achter vroeger aan het voetballen waren, en er was er een bij die niet veel deed, nou dan kon ik die ook echt goed aanpakken. Dat herken ik bij Johan.’

Mooie vrouwen

Marco van Basten in het strafschopgebied van de tegenstander: daarvan
vooral zullen de Italiaanse scouts gek
geworden zijn, en daar zullen de Italiaanse toeschouwers ook weer gek van worden zodra de Nederlandse ster in Italië komt spelen. Wat dóét hij in die rechthoek? Hoe krijgt hij die tegenstanders tegen de vlakte en de bal erin —want zo gaat het meestal?

‘Ja, wat doe ik?’ peinst hij welwillend.
 ‘Ik schiet die ballen erin als ze voor
mijn voeten komen.’ Het ontbreekt er
 nog aan dat hij opmerkt: ‘Ik rotzooi soms maar wat aan.’ Toegeeflijk voegt hij er iets aan toe: ‘Je handelt in het strafschopgebied intuïtief. Een bal zien is niet denken, dat is in één keer schieten. Misschien zie je nog één verdediger staan, dan neem je de bal misschien eerst aan. Ik heb in ieder geval altijd de bedoeling om de bal in het net te krijgen. (Hij grijnst.) Altijd. Dat zal ik niet gauw vergeten. Daar sta ik voor. Kijk, als je denkt: die bal moet erin, dan wil dat misschien niet eens zeggen dat ik hem erin moet doen, dat kan ook een medespeler zijn. Als die bal er maar in gaat. Dus daar ben je mee bezig.’

Praat Van Basten met Johan Cruijff wel eens over andere zaken dan voetbal? Over wat hem in een land als Italië te wachten staat? Van verdedigers in het veld, van publiek daarbuiten? Of over de skybox-bezitters in het Ajax-stadion, die vaak denken dat ze het eerste elftal inclusief de begeleiders zo’n beetje bezitten? Over hoe je mensen taxeert, vleierijen verwerkt, interviews afhoudt?

Johan was in zijn tijd de grootste. Dat ben ik in mijn tijd niet
Over het algemeen heeft het wel betrekking op voetbal, zegt Marco van Basten, maar er zijn toch ook andere dingen. ‘We hebben,’ zegt hij onbeschrijfelijk verlegen lachend, ‘we hebben wel eens over het geluk in het leven gepraat. In een vliegtuig van Zweden naar Amsterdam. Dat vond ik wel heel frappant. Johan had de overtuiging dat iedereen evenveel geluk in zijn leven krijgt als een ander. En dat legde hij op een bepaalde manier uit.’

Hoe?
‘Iedereen heeft zijn eigen waardering van geluk, bedoelde hij. De een is hiermee gelukkig, de ander met veel minder. Maar iedereen krijgt een bepaald gedeelte. Je bent op een gegeven moment in je leven net zo vaak gelukkig als een ander. Maar de een moet zoveel dingen in het leven hebben om gelukkig te zijn en de ander weinig.’

Wat is Van Bastens idee van geluk?
Hij zucht: ‘Wat moet je daar nou voor idee bij hebben? Nou, dat je geen problemen hebt. Dat alles lekker is. Mooi weer. Lékker.’

Goh, wat ga je diep ineens.
Hij lacht. ‘Ik bedoel: heel losjes. Mooi eilandje, lekker autootje. Mooie vrouwen. ’

Vrouwen: meervoud?
‘Vrouw. Enkelvoud. Je neemt dit op, hè. Gewoon doen en laten wat je zelf wil.’

Van het geluk terug naar de werkelijkheid. Er is nóg iets dat Cruijff en Van Basten —maar dan passief —gemeen hebben. Het leven in het veld wordt hun door kort dekkende tegenstanders die wel heel zuur gemaakt. Kan op dat gebied de oudere speler de jongere iets leren: zelfbeheersing, afweer, in het al gemeen: een reactie?
 Van Basten blijkt dat hinderlijk korte dekken door de tegenstander niet ver­velend te vinden. ‘Hij voert ook zijn taak uit en wil het ook zo goed mogelijk doen. Alleen als hij over de schreef gaat zeg ik er wat van.’
Johan had een betere mentaliteit dan ik. Denk ik. Ik ben af en toe makkelijk

Heeft hij er wel met Cruijff over gesproken?
Verrassend antwoord: ‘Hij heeft wel eens advies gegeven, maar deze din­gen heeft hij zelf nooit zo best gedaan, vind ik. Toen hij nog voetbalde heeft hij zat gele kaarten gehad omdat hij in het veld liep te ouwehoeren. Wat dat be­treft is hij dus geen goed voorbeeld. Maar hij heeft wél gelijk als hij zegt dat je beter kracht kunt verzamelen om in een duel de meerdere te zijn dan te ouwehoeren.’
 Korzelig wordt hij als ik hem voorhoud dat velen van zijn tegenstanders jaren­ lang in interviews klaagden dat hij zo slecht kon incasseren voor iemand van zijn klasse (‘Die heeft dat toch niet nodig’) en dat hij zelf vervelende dingen deed tegen verdedigers.
 ‘Ik vind dat allemaal een beetje kinderachtig,’ zegt hij nukkig. Ik zei er een paar jaar geleden gewoon iets van als ik almaar werd geschopt. Er heerste toen zo’n mentaliteit in Nederland dat die schoppers, die “werkers” ook maar eens gewaardeerd moesten wor­den. Dus spelers als ik hadden de tijd tegen. Maar als ik zie dat ik getackled ga worden, spring ik op of ik ga liggen. Dan roepen ze: matennaaier, omdat dan mijn tegenstander wel eens een gele kaart kreeg, maar als ik niet ga lig­gen heb ik die schop te pakken. En daar heb ik geen zin in.’

Intelligenter

Terug naar Johan Cruijff. Wat ziet de jongere speler in de vroegere ster terug?
Geen seconde aarzeling: ‘Johan was in zijn tijd de grootste. Dat ben ik in mijn tijd niet. Tuurlijk zou ik het graag willen. Maar je moet je zelf niet gek maken. Al geef ik toe dat Johan een be­paalde manier van spelen had die soms ook in mij te herkennen valt. Bepaalde aannames (van de bal), bepaalde handelingen… maar hij was handiger, sneller. Ook intelligenter. En hij had een betere mentaliteit dan ik. Denk ik. Ik ben af en toe makkelijk, en dat is hij denk ik niet. Kijk, ik heb hem alleen meegemaakt in die allerlaatste periode, toen hij vanwege de leeftijd heel geconcentreerd moest spelen. En altijd praten over tactiek. Als hij altijd zo heeft gespeeld als in die laatste tijd was hij zeker attenter en scherper, minder makkelijk dan ik.’

Je zei ook: intelligenter. Hoe weet je dat?
‘We spelen soms op de training het spelletje van zes tegen twee. Wat ik bij lange na niet zo beheers als hij —hij doet dan mee —en ik denk ook niet dat ik dat niveau zal halen, is het verdedigen. Positioneel verdedigen. Dat doet hij goed. Als we twee tegen zes spelen, staan er twee in het midden en zes eromheen. Dan mag je de bal één keer raken en de anderen moeten proberen hem te onderscheppen. Hij ziet dan wat een speler denkt te gaan doen. Dat doet hij beter dan ik.’

Maar dat is geen wedstrijdsituatie, zeg ik behulpzaam.

‘Maar ook in de wedstrijd,’ zegt Marco van Basten, ‘heb ik verdedigend nog te weinig invloed. Ik onderschep zelf nog te weinig ballen. Dat komt omdat ik denk…’

Daar hebben we verdedigers voor’?
‘Ja, haha. Straks krijg ik die bal wel weer, denk ik. En bij Ajax is dat natuurlijk ook wel zo.’ (Dit gesprek was de dag vóór PSV-Ajax. Van Basten raadde de uitslag van Napoli-Roma die zaterdag wél goed —vT.)

Laatste onderwerp. Geld. Het stond niet op mijn lijstje, hoogstens in ver­ band met een eventuele transfer. Maar daar praat Van Basten in dit stadium toch niet over. Het onderwerp geld werd door Van Basten zelf een paar keer ingebracht.

Waarom?
‘Met geld kun je zoveel doen en zoveel bereiken! Ik wil kunnen doen en laten wat ik wil en daar heb ik geld voor nodig. Ik ga het niet verkwisten, maar als ik iets zie wat ik wil, moet ik het kunnen kopen.’

Maar met één miljoen kun je toch evenveel doen als met vijf? Tenminste voorlopig. Je kunt in principe nog jaren heel veel geld erbij verdienen.
Hij is nu gewoon hardnekkig, al moet hij er ook wel hartelijk om lachen. Met diezelfde koppigheid van eerder in het gesprek zegt hij: ‘Met geld ben ik een type dat zegt: het kan nooit genoeg zijn.’

Ben je met alles zo: eten, vrijen, autorijden?
Lachend: ‘Ja, een beetje wel, ja. Ik hou van de goeie dingen. Geld is daar één van. Eten en vrijen ook. En drinken en roken doe ik ook. Dat doe ik allemaal heel graag. Vandaar.’

Eindelijk eens een voetballer met een normale reden om naar Italië te gaan.

Dit artikel verscheen op 4 april 1987 in Vrij Nederland.