Nu ik na jaren die foto weer zie, denk ik: op dit moment zou het raciale taboe meteen opspelen.

Het is een mooi, rond bedrag geworden. Je hoort wel eens dat herinneringen onbetaalbaar zijn, maar ik weet nu precies hoe onbetaalbaar: 478.000 dollar. Zoveel bracht vorige week ‘Man in Polyester Suit’ op bij Sotheby’s in New York, de beroemde, beruchte foto van fotograaf Robert Mapplethorpe (1946-1989).

Ik haat het woord ‘iconisch’, alles heet tegenwoordig zo, tot pleepotten aan toe, maar laat ik zeggen: die foto was beeldbepalend voor de generatie die z’n volwassenheid bereikte in de jaren tachtig. Dat past, want daar hoor ik bij. Mapplethorpe heeft ’m in 1980 gemaakt, ik zal hem twee jaar later voor het eerst hebben gezien. Bestudeer ook even het pak: je weet dat toen het Oostblok nog bestond, want waar anders konden ze zo’n naar, bijna plastic jasje maken. Maar goed, de aandacht gaat vaker uit naar dat forse geslacht, dat achteloos buitenboord hangt.

Het was in die tijd overzichtelijk: je had mensen die er schande van spraken, die woonden voor het merendeel in Amerika en waren zeer, zeer conservatief. En je had mensen die erom moesten grinniken en het ‘een vondst’ vonden of ‘spannend’ of ‘ironisch’ – de modewoorden van toen – en die vonden die foto niet zozeer goed of mooi, maar baanbrekend en belangrijk. Het ging toen om het seksuele taboe, en die preutse types waren gewoon achterlijk.

Of moet ik zeggen: alleen in mijn herinnering (waarde 478.000 dollar) was het zo overzichtelijk. Want nu ik na jaren die foto weer zie, denk ik: op dit moment zou het raciale taboe meteen opspelen. Blanke man (Mapplethorpe) fotografeert Afro-Amerikaanse man, en dat is nog niet alles. De Afro-Amerikaan is duidelijk geen geoefend pakdrager, anders loop je niet in die rotzooi; de suggestie is dat hij voor het eerst zo’n kledingstuk draagt. Wij zien zijn hoofd niet, wij zien alleen zijn forse pik, en dat past weer in een traditie waarin de zwarte man wordt gereduceerd tot zijn genitaliën. Was er toen Twitter geweest, de storm was niet snel gaan liggen, en de oude indeling uit de jaren tachtig van progressief/conservatief zou nu waarschijnlijk op z’n kop staan.

Aha, ideetje: zou het taboe zich de laatste tientallen jaren van het seksuele naar het raciale hebben verplaatst? Want in de jaren tachtig had ik ongelovig opgekeken wanneer iemand me had gesuggereerd dat het werk van Mapplethorpe mogelijkerwijs ‘racistisch’ was. Op de een of andere manier was zo’n taboedoorbrekende fotograaf automatisch vrijgesteld van zo’n verdachtmaking.

Maar na enig zoekwerk weet ik nu: ook in de jaren tachtig werd er al gediscussieerd over het ‘racistische gehalte’ van Mapplethorpe, in kleine kring in Amerika. Na zijn dood in 1989 kwam zijn biografie uit, geschreven door Patricia Morrisroe, die nog net de tijd kreeg met de fotograaf zelf te spreken, en zij is behoorlijk stellig. Die Mapplethorpe was flink racistisch, want seksueel waren zwarte mannen weliswaar zijn grote passie, maar toch vooral omdat hij die consequent kon aanspreken met het N-woord – en ik bedoel niet ‘neger’.

Mapplethorpe zat diep in de SM scene, het rollenspel tussen dominant en submissive, meester en slaaf. Maar bij ‘zwarte slaven’ en een blanke meester gaan alle alarmbellen ogenblikkelijk af. Heb ik voor de jaren tachtig weer eens een onschuld bij elkaar verzonnen die nooit heeft bestaan?

Dat zal best, en ik twijfel er ook niet aan dat Mapplethorpe een tamelijk nare, egomane man was, die mensen als materiaal gebruikte om ze na gedane zaken, zoals fotografie en seks, weer af te danken. Misschien was hij inderdaad een uitgesproken racist. In ieder geval was hij iemand die opgewonden raakte van seksuele vernedering en van zwarte mannen.

Heel slechte mensen kunnen heel goeie kunst maken. Dan (crypto)racisten ook heel goeie, niet-racistische kunst.

Deze column komt uit de Vrij Nederland van deze week en bieden we voor de gelegenheid gratis online aan. Misschien wil je ons helpen dit mogelijk te blijven maken door een proefabonnement te nemen?