Maarten ’t Hart vat het bestaan zo goed mogelijk als een klucht op. Af en toe lukt dat niet en dat levert direct zijn beste proza op.

In Maarten ’t Harts wondere universum zegt een agent dit tegen de in nood verkerende schrijver: ‘O, kijk nou, als dat die schrijver niet is. Wat was de naam ook weer? Biesheuvel? Nee, nee, Van ’t Hart, ja het is hem, Van ’t Hart, die vent van die moestuin en van die vieze recepten.’ Aldus getuigt een van de verhalen in zijn nieuwe bundel De moeder van Ikabod ervan hoe een wildspringende Maarten ’t Hart in contact kwam met de politie. Hij was ’s ochtends vroeg in Leiden door vier jongemannen beroofd, althans: er was een poging tot roof ondernomen. Die strandde op ’s schrijvers vermaarde zuinigheid. Hij bleek slechts een oude beurs met daarin een muntstuk van vijftig eurocent op zak te hebben. Want naar het zwembad, waarnaar hij op weg was, neem je geen kostbaarheden mee. Een munt voor het kluisje daar volstaat. Ook een overval op de slagerij mislukte: de gegijzelde schrijver moest op de ramen beuken, opdat de slager zijn winkel voor hem zou openen, waarna de boefjes hun vuige plannen konden uitvoeren. Maar die slager hoorde niks. Die had ‘oortjes’ in, vast om naar door de Bach-bewonderaar ’t Hart zo innig verfoeide heavy metal te luisteren.

Verzot op fabuleren

Hoe zou het bij deze monter door de schrijver opgediste, ongeloofwaardige of op zijn minst kleurrijk vertekende belevenissen toch staan met de willing suspension of disbelief? De vraag stellen is in dit geval hem beantwoorden: ’t Hart bekommert zich geen zier om het scheppen van de noodzakelijke bereidheid bij de lezer om gebeurtenissen voor waarachtig te houden in de fictieve wereld die hij betreedt. Die houding van ’t Hart kan te maken hebben met de negentiende-eeuwse Engelse literatuur waar hij zo van houdt; in Charles Dickens’ zedenschetsen wint de zucht naar heftig drama en pittoreske personages het ook nogal eens van de waarachtigheid. Maar ook sluit ik niet uit dat ’t Hart helemaal geen realisme beoogt, maar komedie. Voor alles wil hij zichzelf vermaken door in die vruchtbare spelruimte die semi-autobiografisch proza biedt, gebeurtenissen los te zingen van de werkelijkheid, of voor mijn part tijdens het noeste baantjestrekken in die matineuze zwempoel te bedenken wat er had kunnen gebeuren op de weg daarnaartoe.

’t Hart bekommert zich geen zier om het scheppen van de noodzakelijke bereidheid bij de lezer om gebeurtenissen voor waarachtig te houden.

De schrijver is simpelweg verzot op fabuleren, op de werkelijkheid nóg krankzinniger maken – daar houd ik het intuïtief op. Zoals de agente het tegenover de net beroofde auteur benoemt: ‘Het is Van ’t Hart, (…) die heeft nogal een dikke duim.’

Welkom in de Grote Maarten ’t Hart Show, waarin de geplaagde schrijver uiteindelijk na die bijna fout aflopende avonturen gelukkig van de slager ‘een stukje worst voor de schrik’ krijgt. (Dat worstdetail doet overigens uiterst fictioneel aan: als bekend is ’t Hart sinds jaar en dag vegetariër.)

Ouderwets

Zijn laatste verhalenbundel, De unster, dateert van 1989. Daarna verschenen alleen bundelingen van eerder gepubliceerde verhalen. Met de achttien verhalen tellende bundel De moeder van Ikabod is Maarten ’t Hart terug als korteverhalenschrijver. De toon is er zeker in de eerste verhalen uit deze bundel een van de nostalgische terugblik. Op bijvoorbeeld de tijd dat mensen zelf hun brood sneden en er dus nog emplooi was voor de scharensliep. Ook de voorliefde van de personages in die verzonken tijd voor woordspelige uitdrukkingen doet ouderwets aan, al behoort die neiging ook tot het vaste repertoire van de auteur. Net als deze onverbeterlijke Maarten ’t Hart-klassieker, die je in vrijwel elk boek van zijn hand tegenkomt: ‘Zijn ze nou helemaal belatafeld?’

Deinende boezem

Het is niet dat je er van moet houden, van dit kostelijke proza, want dat is makkelijk. Het is eerder: je moet bereid zijn door de auteur met uitgestreken gelaat een gulle kruiwagenlading kolder over je heen gekieperd te krijgen. Zo lezen we hoe VVD-politicus Ard van der Steur op waarlijk liberale wijze de schrijver ervoor behoedde dat hij fors in de problemen zou komen met z’n wietplantage, die ongevraagd in zijn tuin was aangelegd door een rare vrouw. Ook blijft het bij de naamsverwisseling met schrijvers niet bij Biesheuvel: de schrijver wordt ook als Jan Siebelink aangesproken. We vernemen voorts dat het oeuvre van Connie Palmen vooral in slecht verlichte mijnen wordt genoten. We maken mee hoe de schrijver zich als ongelovige, vrijwillige kerkorganist bij een rouwdienst moet verdiepen in de luchtige compositie Young Amadeus. Er komt een dreigende hond in dit proza voor die dol is op Wagner. Ook ontsluit de auteur een vroegere heldendaad: hij voorkwam in meelbestoven gedaante een brute verkrachting van een bakkersdochter in de bakkerij van Van Lenteren.

En niet te vergeten is er de vrouw, wat zeg ik: de Vrouw, die ’t Hart gretig bezingt, of het nu om een bijbelvaste, vrouwelijke dominee gaat of om een pronte bakkersdochter die diepe indruk maakte op de schrijver in zijn maagdelijke knapenjaren: ‘Zelfs ik werd, hoewel ik van mening ben dat bij vrouwen de melkklieren buitenproportioneel zijn in vergelijking met mensapen, geroerd door de aanblik van haar deinende boezem in haar geruite bloesje.’ Maar ook daarbij ligt de kolder op de loer, getuige deze lofzang à la Piet Paaltjens: ‘Haar lange, licht golvende haar had de kleur van tamelijk goed doorbakken witbrood.’

Gods rijtjeshuis

Zo bezien vat Maarten ’t Hart het bestaan in deze verhalen zo goed mogelijk als een klucht op. Zo goed mogelijk, schreef ik, want af en toe lukt dat niet en dat levert meteen zijn beste proza op. In de in-tragische parel ‘Hoe God verscheen in Warmond’ verhaalt hij hoe een klein jongetje, helemaal op de fiets vanuit Voorschoten, hem bij de dorpsgrens van Warmond aanschiet met de vraag of hij hem naar het rijtjeshuis kan brengen waar God woont. Hij wil God vragen of Hij zijn aan kanker lijdende moeder beter kan maken. ’t Hart komt erachter dat het jongetje door een klasgenoot verwezen is naar de statige ex-militair Fokke Zielstra, degene die hem regelmatig als kerkorganist chartert. Maar ook Fokke heeft geen antwoord, hij zegt dat hij voor die moeder zal bidden en valt dus door de mand als God. Want God hoeft niet te bidden, weet het jongetje. Dan zegt de schrijver zelf, tegen al zijn ongeloof, scepsis en principes in, maar wat troostends: ‘Kom, kom, niet huilen, wonderen gebeuren, ik ken allerlei mensen die allang opgegeven waren en toch nog steeds leven.’

De moeder van Ikabod & andere verhalen
Maarten ’t Hart, De Arbeiderspers, 286 p., € 19,99