De meeste mensen hebben geen grote wanen in het hoofd zoals Bart van U. dat had: ‘Dood Els Borst!’ En later: ‘Vermoord je zus!’ Om toch gemotiveerd te raken, vertellen we leugens aan elkaar.

Onlangs mocht ik een college Media bijwonen aan een New Yorkse universiteit. De gastdocent, een redacteur van The New York Times, vroeg de studenten hoe zij welke media consumeren. Ambitieus gebuitel volgde. De voor Amerika kenmerkende viering van migratieachtergrond zorgde voor een verspreide nieuwsconsumptie. De studenten lazen en keken Arabische, Russische, Chinese, Mexicaanse, Duitse en Italiaanse kranten en televisie.

Een student die toegaf dat ze het NYT-studentenabonnement van 99 dollarcent per maand te veel moeite vond, met name omdat je dan moest inloggen, werd uitgelachen.
In de pauze vertrouwde de redacteur mij toe dat hij vooral bij de Times bleef werken omdat hij een hypotheek had en de naam van de krant hem identiteit verleende.
Ik werd eraan herinnerd dat je na je afstuderen ineens overal verveling en gevoelens van miskenning treft. Wie volwassen wordt, krijgt idealen gepresenteerd om zich aan te spiegelen. Wie eenmaal volwassen is, hoort voortdurend de geruststelling dat anderen het ook niet zo goed weten.

Na de pauze mocht ik, aangeschoven ‘auteur uit Nederland’, ook iets zeggen over de mediabronnen die ik raadpleeg. Ik wilde (ook mezelf) motiveren en pochte dat ik alleen alternatieve longread blogs en non-fictie boeken las. Een didactische leugen, want de waarheid blijft de waarheid en kan nooit een streven zijn.

Nederlanders houden van klinische waarheid. Lekker direct. We klagen graag over neppe Amerikanen (Waarom vragen ze hoe het gaat als ze niet echt willen weten hoe het gaat?) En de vraag ‘Waar kom je vandaan?’ is bij ons geen vraag naar een verhaal maar naar een paspoort. Een Britse vriend kwam op bezoek en reageerde verontwaardigd na een theaterpremière: ‘Waarom willen jullie naderhand heel precies en kritisch vertellen wat je van het stuk vond? Zeg de acteur gewoon dat het geweldig was!’
Sociaal wenselijk gedrag wordt al huichelachtig gevonden, maar leugens die hoop geven, zijn ronduit verdacht.

De Nederlands-Palestijnse regisseur Hany Abu-Assad vertelde in een radio-interview over zijn nieuwe film The Idol: ‘Kunstenaars in het Westen kunnen het zich veroorloven om de donkere kant van het leven te belichten, omdat het goed gaat in hun leven. Arabieren beleven een afschuwelijke tijd. Ik moet troost bieden.’
De werkelijkheid heeft altijd een leugen nodig voor een opwekkende dialoog.

Eens ontmoette ik in New York een goochelaar. In zijn shows speelt hij een soort waarzegger, omdat hij aan de hand van pietluttige details een bijna algoritmisch inzicht veinst in het leven van het publiek dat voor hem zit. Soms zit hij uren in de metro om zoveel mogelijk mensen tegen te komen. Hij bekijkt de mensen tegenover hem en doet dan net alsof hij op de stadskaart verderop in de wagon wil kijken, zodat hij ook de mensen daar kan bestuderen. Bij elke halte stapt hij in een volgende kar. Allemaal in een poging om een voorsprong op de werkelijkheid te nemen: ‘Misschien tref ik een van hen ooit in mijn show’. De goochelaar toonde hoe weinig je hoeft te verzinnen als je voortdurend bezig bent met construeren.

Het deed me denken aan Tomorrow Never Dies. In die James Bond-film veroorzaakt de krant Tomorrow eigen nieuws, zodat ze steevast een schokkende primeur hebben. Wie heel hard werkt om zijn leugens waar te maken, heeft uiteindelijk gelijk.
Maar in de meesten van ons plant zulk een angstaanjagend engagement slechts één zin. We denken: ‘Hij is gek.’

Of, in het meest zelfreflexieve geval: ‘Ik ben lui.’