Schrijver

Bint, van F. Bordewijk, was de eerste klap. Het behouden huis van W.F. Hermans gaf de definitieve dreun. Deze boeken leerden mij dat woorden meer betekenen dan er staat. Ik kreeg het gevoel: ja, zo is het. Ik was zestien, zeventien. Toen wist ik dat ik zelf schrijver was. Daarvoor had ik wat gerommeld op een oude Remington Standard, die ik nog steeds heb.

Bordewijk en Hermans gaven mij de schok der herkenning, zoals Gomperts dat noemde. Voor Reve was het Nescio, voor Baudelaire Poe, voor Hermans Multatuli. Hermans is de zoon van Multatuli. Ik ben de zoon van Hermans, hij is mijn literaire vader.

Op mijn zeventiende schreef ik Bordewijk een brief. Hij ontving mij op zijn kantoor in Schiedam. Ik had een tas bij me met al zijn boeken. Hij droeg een driedelig pak, was zeer vormelijk. Hij vond het wel vreemd, zo’n jonge vent. “Vraagt u maar,” zei hij. Ik vroeg hem waarom zijn personages zulke rare namen hadden. Daar ging hij niet op in: “Zomaar.” Hij wilde maar één...