Simone van Saarloos zit in de rechtszaal als daar 22 mannen terechtstaan voor onder meer bedreiging en belediging van Sylvana Simons. Haar pogingen de verdachten te begrijpen monden uit in wanhoop.

Aan het eind van de zittingsdag, woensdag, beland ik op een stoel achter de verslaggever van NRC en lees mee op zijn laptop: ‘Het is tegen het einde van de middag als Sylvana Simons tranen in haar ogen krijgt.’

De journalist doet dat: terwijl iets nog gaande is, maakt hij er verleden tijd van. Wanneer de krant wordt gedrukt, is het heden immers geweest. Het nu, het moment ontstijgen, dat is wat de journalist doet.

De heren die Sylvana Simons bedreigden en daarom voor de rechter moeten verschijnen, doen dat niet. Zij uitten hun bedreigingen in ‘een opwelling’, ‘een moment’, ‘tien seconden’.

Ik ben hier om Sylvana te supporten, maar ik ben hier ook om het te begrijpen. Ich muss verstehen, hoor ik filosoof Hannah Arendt zeggen. Naarmate de zittingsdag vordert, hoor ik de zin herhaald in mijn hoofd, het wordt wanhopig: het mussen vergroot en het verstehen wordt steeds minder.

Ich muss verstehen om dichter bij de verdachten te komen. Inzicht lijkt een ingang tot de mannen die voorkomen, maar het willen verwerven van inzicht is paradoxaal genoeg precies wat hen bij mij vandaan drijft. Zij lijken zichzelf niet te verstehen. Ze willen of kunnen zichzelf niet begrijpen en lijken precies zo tot hun online dreigementen te zijn gekomen.

Die hele Pietendiscussie, ze werden er wel blind van woede door, maar het interesseert ze niet. De oorsprong van de pietendiscussie, het interesseert ze niet. De oorsprong van hun woede, het interesseert ze niet. Het interesseert ze niet dat hun gebrek aan interesse in wat hen wel degelijk bezighoudt, misschien de reden is waarom het hen zo bezighoudt. De verdachten zijn verongelijkt over het feit dat ze in de rechtszaal moeten verschijnen. Hun leven ligt overhoop, terwijl ze er nauwelijks tot niets mee te maken hadden – die pietendiscussie, ‘mevrouw Simons? ik heb niets tegen haar’, ‘nu de paashaas weer en al die terroristische aanslagen tegenwoordig’, dat veranderend Nederland. Zou het kunnen dat hun leven overhoop ligt, juist omdat ze er niets mee te maken denken te hebben? Hun woede een voortbroeisel van onbetrokken betrokkenheid.

Het doet pijn om hen te zien. Ze spreken Nederlands in een wereld die hun Chinees toeschijnt.

Ze zitten in de rechtszaal en mompelen omslachtige excuses die niet als wroeging klinken. Wollige zinnen, alsof de verdachten politici zijn die een ongewenste vraag vermijden. De vraag was overigens niet of het hun spijt, de rechters zijn zo rechtstreeks niet, die vragen alleen een laatste woord, maar ze weten hoe het werkt: een standje krijgen en dat standje verkleinen. Ze lijken kinderen die hun schuld ervaren omdat ze gepakt zijn. Ze lijken mannen, omdat ze de oorzaak van hun gedrag liever buiten zichzelf plaatsen, omdat ze ineengedoken zitten maar niet kunnen zeggen dat ze zich rotschamen, omdat ze zeggen ‘ik ben een prater’ maar er met niemand over praten, ‘dit vreet aan mij’. Ze lijken wit, omdat ze zich bedrogen voelen door een systeem dat hen hoort te bevooroordelen. Ze lijken eerlijk, omdat hun woorden zo onzorgvuldig zijn en het ze niet lukt om te doen alsof ze zichzelf willen wegcijferen.

Het doet pijn om hen te zien. Ze zijn bang om hun baan te verliezen. Ze zitten daar ineengezakt, angstig, ze spreken Nederlands in een wereld die hun Chinees toeschijnt.

‘U begrijpt wel waar ik naartoe wil’, rondt de rechter haar reeks vragen af.

Maar de verdachte begrijpt dat niet. De grote lijnen ontgaan hem. Hij is geen journalist die nu alvast schrijft ‘de verdachten zaten er woensdag gespannen bij’. Als hij zo iemand was, had hij er misschien wel even over nagedacht. Als hij zo iemand was, zou zijn bedreigende post op Facebook geen momentopname zijn, geen gedachte van tien seconden. Als hij zo iemand was, liep hij na het posten van de bedreiging niet weg om ‘over te gaan op de orde van de dag’, om er ‘nooit meer over na te denken’.

Ze hebben er niet over nagedacht, luidt het. Het was een momentopname, een opwelling. Wel één waarin ze racistische leuzen over apenkoppen en oerwouden en kokosnootbomen of Ku Klux Klan-lynchbeelden zochten. Ze wilden weinig en waren blanco, maar wisten toch, haast ongemerkt, de wortel van hun woede bloot te leggen. Zij doet iets wat ik niet doe. Zij doet iets wat ik niet mag. Zij is vrouw, zij is zwart. Zij zou moeten weten dat in ieder geval zíj minder is dan ik.

Deze mannen zijn zo weinig met die ‘zij’ bezig, dat het wel over de relatie van haar tot hen moet gaan.

‘Dat kan ik’, was de enige beweegreden van de maker van het lynchfilmpje. Ja, en hij houdt niet van verandering. Zijn psychiatrisch rapport stelt dat ook vast: deze meneer houdt niet van verandering. Het klinkt te gemiddeld om een specifiek ‘psychiatrisch’ rapport te heten.

‘Dat kan ik ook.’ Hij zag een cartoon van Zwarte Piet waarop het hoofd van Sylvana was geplakt. Dat kan ik ook, knippen en plakken. Toen zocht hij ‘Ku Klux Klan lynch’. Zou het anders zijn gelopen, iets poëtischer misschien, als hij ‘Strange Fruit’ als zoekterm had ingetikt om bij de foto van hangende mensen te komen?

‘Dat kan ik ook’ klinkt als: omdat je je niet uit interesse of nieuwsgierigheid kunt verbinden met wat er in de wereld gebeurt, zie je overal een oproep of wedstrijdje of aanval in.

Wanneer Sylvana haar spreekrecht benut en het een en ander uiteenzet over de context die ervoor zorgt dat een racistische of seksistische opmerking niet alleen de pijn van dat moment oproept, maar een langere, bredere pijn bovenhaalt, onderbreekt de rechter haar en zegt dat ze het persoonlijk moet houden. Hij wil dat ze zich beperkt tot dit moment, tot de impact van deze paar uitspraken die vandaag terecht staan. Maar ‘apenkop’ betekent niet zomaar ‘apenkop’. Hoe kunnen we praten en voelen en weten zonder deels aan het verleden te kleven, hoe kunnen we voelen zonder te herkennen en herinneren? Your memory, vessel of your feelings.

Hoe waren de verdachten op ‘apenkop’ of Ku Klux Klan gekomen zonder context? Dat ze zich niet bewust tonen van de context waaruit hun woorden voortkomen en waarin hun woorden vallen, maakt dat die context alleen maar sterker aanwezig is.

Wat voor zin heeft verstehen als de problemen bij voorbaat in begrijpelijke stukjes worden opgeknipt?

In de pauze, in de kantine, lopen mensen door elkaar die anders niet snel door elkaar lopen. Als ze al voor dezelfde werknemer of in hetzelfde bedrijf werken, zijn hun pauzes niet op hetzelfde moment ingelast.

Als Nederland geen klassenmaatschappij was, zaten we hier niet zo vreemd bijeen, schrikbarend plotseling verbonden. Ik wil de tatoeages in de hals niet als een ‘zie je wel’ ervaren. Ik wil de stof (jogging) van een broek of de vorm van een jack (bomber) niet als een ‘zie je wel’ ervaren. Ik wil overgewicht en vlassig haar niet als een ‘zie je wel’ zien.

Ze willen wel je hond aaien maar niet met je praten. Die zin, van zangeres Roosbeef, schiet me te binnen. Ik weet niet wie in deze kantine de ‘ze’ is: zij of ikzelf.

Van iedere verdachte worden de persoonlijke omstandigheden kort uitgelicht. Het gaat dan om hun baan, (psychische) gezondheid en woonsituatie. Dat deze persoonlijke omstandigheden in een groter geheel te plaatsen zijn – klasse, kansen –, wordt niet meegenomen. Ik word daar in- en inwanhopig van. Wat voor zin heeft verstehen als de problemen bij voorbaat in begrijpelijke stukjes worden opgeknipt?

Zolang de grote lijnen onbesproken blijven, zullen de verdachten zichzelf ook nooit als onderdeel van een groter geheel zien.

Alleen verdachte B.v.d.K. bekijkt zichzelf. Hij is zo trots op zijn gedachtegoed dat hij de media gretig opzoekt. Voor straf noem ik hem daarom niet bij zijn hele naam. B.v.d.K. draagt een Keltisch Hoogkruis en plaatst zich daarmee welbewust in een extreemrechtse traditie. Op de publieke tribune zit zijn gevolg. Waaronder een vrouw die ‘heel’ (links) en ‘ziek’ (rechts) op haar knokkels heeft getatoeëerd. Houdt ze haar armen gekruist dan staat er iets anders.

De andere ogenschijnlijke uitzondering is de 37-jarige Anne A. uit Leiden, die met een scheiding in het haar, brilletje, geruite sjaal en colbert op een corpskerel lijkt. A. houdt zich afzijdig, wil in lichaamstaal bewijzen dat hij anders is dan de andere verdachten. Dat hij meer is zoals de rechters. Netjes met een menselijke kant. Vastgesnoerd, zie ik. Het pak is zijn korset. In woorden toont hij zich net zo weinig zelfbewust als de anderen. Dit alles is hem zomaar overkomen.

Als de filmpjesknipper aan het woord is, voel ik ineens een enorme jaloezie. Hij heeft zichzelf zo uit handen gegeven. Een kind dat ‘zelf doen’ roept, maar alleen omdat hij verwacht dat zijn ouders de rommel zullen opruimen. Even wil ik hem zijn, dat kind. Zo hulpeloos, zo naïef. Zo onnadenkend. Zo onmachtig, zo zonder blik op jezelf of de ander. Zo zonder besef, zo jezelf ontoerekeningsvatbaar achten.

‘Wie niet begrijpt wat racisme is, heeft tegenwoordig geen excuus’, stelt Philomena Essed, hoogleraar en auteur van Alledaags racisme. Er is voldoende toegankelijke informatie te vinden. Onwetend-zijn komt niet voort uit achterstelling, maar uit privilege: dat je vindt dat je onwetend mag en kunt zijn.

Soms is moeten verstehen een straf.