Een neon-verlicht studiezaaltje in Amsterdam, eerste helft van de jaren negentig. ‘Wacht. Wil je die laatste zin nog eens voorlezen … Nog een keer… Nóg een keer.’ Anthony Mertens luistert, voorover gebogen, diepe fronsen in het voorhoofd. Met elke herhaling groeit het effect van de voorgelezen woorden. Wij, studenten, ervaren hoe luisteren overgaat in aanvoelen. De taal wordt tastbaar.

Stilte. Mertens kijkt op, kijkt rond, kijkt iedereen aan. Ik probeer na te gaan of ik de woorden – die nog lijken te echoën in het lokaal – nu beter begrijp of juist minder goed. Het is allebei, die zin heeft aan betekenis gewonnen en is tegelijkertijd steeds raadselachtiger geworden. Mertens zegt nog steeds niks. De studenten ook niet. Dan is het college afgelopen, of is het tijd om een sigaretje te roken.

Zo herinner ik mij de mooiste colleges uit mijn studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. De zinnen die Mertens ons liet voorlezen, waren afkomstig uit de...