Het beledigen van bevriende staatshoofden is binnenkort niet meer strafbaar. De vader van Clara van de Wiel belandde er in de jaren zestig voor in de cel. ‘Maar wist je wel dat we “Johnson Molenaar” hadden geroepen?’

In de jaren negentig had je een reclamespotje waarin enkele kinderen met hoge irritatiefactor tegen elkaar opschepten over hun vader. ‘Mijn papa werkt bij McDonalds’, was het eindbod waardoor iedereen uiteindelijk stilviel.

Als er in mijn jeugd moest worden opgeschept had ik ook altijd een onovertrefbare troef. Mijn papa had een nacht in de cel gezeten.

Een pijnlijk familiegeheim verklapte ik daarmee niet. Integendeel. Mijn vaders ogen beginnen nog altijd een beetje te fonkelen als hij erover vertelt, en spaarzaam zijn die momenten allerminst. Ergens in die lange periode voor mijn geboorte – precieze jaartallen en feiten doen er in de verhalen van mijn vader niet zo toe – was hij gearresteerd voor het beledigen van een bevriend staatshoofd.

Eind jaren zestig moet het in elk geval zijn geweest, begint hij dan. De hoogtijdagen van de Vietnamdemonstraties. Toen je om je mening te geven nog gewoon de straat op ging en het gezag uitdaagde. Het politiebureau in Nijmegen kon de overvloed niet eens aan. Alle cellen hadden vol gezet. En allemaal zingen: ‘We gaan nog niet naar huis!’ Wat een feest was het geweest!

Of de ontknoping van het verhaal nog volgde hing een beetje af van het stadium van de lachstuip van mijn vader. Het was namelijk allemaal een misverstand geweest. ‘Dat was het nou juist,’ bulderde mijn vader dan. ‘We hadden ze tuk! “Johnson Molenaar”, hadden we geroepen, maar die dienders hadden niet eens willen luisteren!’

In mijn fantasie hadden ze mijn vader, stikkend van de lach om zijn eigen vondst, in een busje geduwd en naar het bureau gereden. Nog nahikkend was hij op een celbankje gezet. Wat hadden ze met z’n allen gelachen op dat bureau! In bepaalde versies van zijn verhaal hadden ze er zelfs een paar pilsjes bij gehad. ’s Ochtends waren ze met een flinke kater juichend door hun vrienden onthaald. Traumatisch leek de gebeurtenis niet te zijn geweest.

Toen de affaire Böhmermann zich vorige week ontwikkelde belde mijn vader me op. ‘Weet jij wel,’ begon hij direct, ‘op welk wetsartikel die jongen daar nu vervolgd wordt?’ Ik wist het. Door de telefoon kon ik zijn ogen haast hóren fonkelen. ‘En weet jij wel, dat wij toen eigenlijk veel meer humor hadden dan die dienders dachten?’ bulderde hij alweer. Ziegenficker, had Böhmermann gezegd. Maar zij hadden ‘Molenaar’ geroepen. Molenaar! En wat hadden ze gelachen!

Dat de vondst niet van mijn vader kwam wist ik al uit de geschiedenisboeken. De Molenaar-leus kan inmiddels wel toegevoegd aan de canon van Vrolijke Vaderlandse geschiedenis. Nu het eind van de wet vandaag werd aangekondigd al helemaal. Misschien was mijn vader wel de laatste martelaar, bedacht ik me opeens. Ik sms’te hem. Hij had het al gehoord.

Maar wist ik wel dat ze eigenlijk ‘Molenaar’ hadden geroepen?