De Duitse pers viel bijna unaniem in katzwijm voor het nieuwste boek van Ralf Rothmann. Jeroen Vullings ook. ‘Poëtisch en plastisch, beeldend en suggestief, juist over tot op het bot verkillende oorlogsgruwelen’. Precies: een au fond fijnzinnige roman.

De eerste verrassing is dat er met Ralf Rothmanns Im Frühling sterben vorig jaar een Duitse roman over de Tweede Wereldoorlog verscheen, waarin soldatenvolk de hoofdrol speelt. En niet zomaar gewone soldaten, nee: manschappen van de Waffen-SS. De vraag rijst: is alles op dat vlak niet al gedaan en gezegd? Een vraag die extra klemmend wordt in het prille tijdperk na het verscheiden van Günter Grass, wiens oeuvre veelomvattend in het teken staat van de oorlog. Maar nee, de veelvuldig bekroonde schrijver Ralf Rothmann (1953), die eerder vooral naam maakte met romans gesitueerd in het Roergebied, fictionaliseerde in Sterven in de lente, zoals de titel luidt in de net verschenen vertaling, het oorlogsverhaal van zijn vader. Dat waarover de zwijgzame oude nooit wilde spreken, datgene wat misschien juist daarom zijn leven grijs kleurde.

Er speelt vast iets meer maatschappelijks mee, dat ver voorbij de omslag van het boek reikt.

De Duitse pers viel bijna unaniem in katzwijm voor Rothmanns roman. Dat is goed voorstelbaar vanwege de literair-intrinsieke kwaliteiten van deze roman, maar er speelt vast iets meer maatschappelijks mee, dat ver voorbij de omslag van het boek reikt. De Frankfurter Allgemeine Zeitung repte van ‘ein Triumph der Sprache über die Verklemmtheit, die das Schreiben über den Krieg in Deutschland so lange geprängt hat’. In die formulering wordt gedoeld op de worsteling om in het reine te komen met het bruine verleden, een Duits collectief schuldbewustzijn dat recent nog leidde tot Angela Merkels weinig realistische ‘Willkommenskultur’. Dat aan Rothmanns roman toegeschreven effect – voorbij de Vergangenheitsbewältigung – gaat dus een forse stap verder dan Unsere Mütter, unsere Väter, de therapeutische televisieserie uit 2013 over de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van toenmalige Duitse jongeren. Die serie beoogde het schuldbewust zwijgen van de oudere generaties te doorbreken, ze nipt pre-postuum de kans te geven hun verhaal te vertellen.

Onstuimige jongens

Door de Duitse media-aandacht was mijn verwachting hooggespannen. Zou Rothmann misschien het verleden vergoelijken? Lezing van Sterven in de lente maakt (gelukkig) direct korte metten met dat idee. Rothmann is een te begenadigde schrijver om partijganger te worden. Het door hem gekozen perspectief voelt nochtans onwennig. We zijn inmiddels in fictie, recent nog door Jonathan Littells roman De welwillenden en Quentin Tarantino’s film Inglourious Basterds, gewend aan demonisch-intelligente SS-officieren en inderdaad komt er zo’n praatzieke Sturmbannführer voor in Sterven in de lente. Op een bepaalde manier is die groteske benadering van het kwaad nog geruststellend. Wat Rothmann doet is complexer: hij laat de lezer meeleven met de 17-jarige plattelandsjongen Walter Urban, die samen met zijn beste vriend Friedrich ‘Fiete’ Caroli, in de laatste lente van de oorlog onder dwang ingelijfd wordt door de Waffen-SS. Gewone, onstuimige jongens dus, met meisjes thuis, die verschrikkingen doormaken en alleen bezig zijn in leven te blijven. Het perspectief van de kleine man die moet gehoorzamen en almaar het nodige voor zijn kiezen krijgt.

Op de keper beschouwd is Rothmanns held Walter goed, hetgeen ondermeer blijkt uit zijn (vergeefs uitpakkende) pogingen om door doorgedraaide parachutisten gemartelde Hongaars-Duitse boeren en later zijn gedeserteerde vriend Fiete van het vuurpeloton te redden. En tegelijkertijd bezondigt hij zich vlak voor het einde van de oorlog, ook al kon hij geen kant op en stond het weigeren van dat bevel gelijk aan een doodvonnis, aan de ergste gruweldaad: hij fusilleert Fiete. Rothmann toont de nawerking van dat oorlogsverleden al in het eerste hoofdstuk. De ik-verteller is de zoon van Walter Urban, die zich zijn uiterst zwijgzame vader herinnert: ‘Het was de ernst van iemand die indringender dingen had gezien en meer wist van het leven dan hij kon zeggen, en die vermoedde: zelfs als hij de woorden ervoor zou hebben, zou er geen verlossing zijn.’ De roman is een raamvertelling, waarin de stem van de verteller al snel overvloeit in het auctoriaal vertelde verhaal van Walter als 17-jarige. Pas in het slothoofdstuk keren we terug bij de verteller, die in het sneeuwlandschap vergeefs het graf van zijn ouders zoekt – over te zwaar aangezette symboliek gesproken.

Dodendans

In het middendeel – de hoofdmoot van de roman dus – heb je geen last van zulke te nadrukkelijke richtingaanwijzers. Rothmann schrijft poëtisch en plastisch, beeldend en suggestief, juist over tot op het bot verkillende oorlogsgruwelen. Dat versterkt de surreële sfeer van die laatste dagen. Op een zeker moment is er geen sprake meer van een front; overal wordt gevochten. Constant is er het gevaar van beschietingen door kleine Russische vliegtuigen, die meester zijn in het luchtruim. Rothmann toont in zijn anti-oorlogsroman vol grenservaringen en uitzinnig geweld de zinloosheid van de oorlog door die, via zijn SS’ers, voor te stellen als een perpetuum mobile. Tegen het einde zijn er geen bevelen meer die van hogerhand moeten worden opgevolgd, wat de SS’ers drijft is hun blinde loyaliteit aan wat er op hun koppelriem staat: ‘Mijn eer heet trouw.’ Wie die eer verzaakt, is gelijk een verrader en dus een vijand. Die ‘zin’ is de enige die nog bestaat in een apocalyptische knekelwereld waarin de dodendans vele gezichten heeft: bruut, bestiaal, decadent, inslecht.

Homoseksuele orgie

De vraag die ik aan het begin van deze beschouwing stelde, of Rothmann iets toevoegt aan de bestaande literatuur, is niet eenduidig te beantwoorden. Ik wist uit non-fictie over de standrechtelijke executies van Duitse deserteurs – de crux van Sterven in de lente –, en de massale homoseksuele orgie van Duitse militairen doet denken aan zo’n scène uit Visconti’s film The Damned. Het wemelt van zulke knipoogjes in Rothmanns roman, bijvoorbeeld naar Curzio Malapartes proza over het instortende Derde Rijk, of in de tekening van de erudiete, filosofisch aangelegde, duivelse SS-officier naar zijn evenknie bij Tarantino. Dus beoordeeld op informatiegehalte – een criterium dat eerder op non-fictie dan fictie van toepassing is – is het antwoord: nee.

Tezelfdertijd voegt Rothmann in zijn uitwerking van dat alles, als een met legio spiegelingen van motieven toegeruste, schitterend geschreven roman dus, indrukwekkend veel toe. Waardoor juist de opmerkingen van personages over het verdwijnen van de wereld die ze kenden, een wereld waarin melkknechten als Walter en Fiete een idyllisch bestaan konden leiden, meer weten te beklijven dan in studies over die tijd het geval is. Dat is, met een te grofmazig woord voor deze au fond fijnzinnige roman, het wonder van de literatuur.

Sterven in de lente, door Ralf Rothmann (vertaling Wil Hansen) is uitgegeven bij De Arbeiderspers, 191 p., € 19,99