Geen kunstlicht. De middag is al ver gevorderd, buiten miezert het, maar binnen leest Jan Terlouw bij het licht dat nog binnenvalt. Dat zie ik terwijl ik op zoek ben naar de ingang van zijn huis op zijn landgoed in Twello, een Gelders dorp. Pas daarna valt het mij op dat er geen touwtje door de brievenbus hangt.

Ook hier heerst de moderne tijd, al zou je denken van niet. Buiten is het geluid van vee hoorbaar, dieren waarvoor Terlouw zelf zorgt. De knoestige handdruk van de schrijver en oud-politicus na het openen van de voordeur brengt zijn vroegste beroepswens naar boven: boer wilde hij worden. En nu is hij dat uiteindelijk toch min of meer geworden, op zesentachtigjarige leeftijd. Die wijsheid heb ik uit een aan hem gewijde biografie, maar Jan Terlouw (1931) blijkt daar zelf anders over te denken.

Boer. Nuchter proeft Terlouw dat woord. ‘Aan het eind van de oorlog was ik dertien in Wezep, ik kon noodgedwongen een jaar lang niet naar het lyceum in Zwolle en ik zat toen veel bij...