Wilfried de Jong stopt met de presentatie van Zomergasten, maakte de VPRO vandaag bekend. Vóór hij in 2013 aan de klus begon, draaide Vrij Nederland nog even de rollen om en dook met De Jong in diens verleden. Op zoek naar de wortels van
Wilfried de Jong, in een dolle roadtrip.
Dit artikel stond in juli 2013 in Vrij Nederland

Medisch bulletin na een middag, avond, halve nacht samen speuren naar de kindertijd van Wilfried de Jong: eenzijdige doofheid ingevolge dubbele cerumenprop, acute lumbago, overprikkeld centraal zenuwstelsel.

Een interview dóé je niet met Wilfried de Jong. Een interview met hem overlééf je. Voor de goede orde: het grootste slachtoffer werd De Jong zelf. Zijn eenzijdige doofheid, na anderhalf uur halfnaakt poseren bij zonsondergang in een koel meer, verdween toen twee oorproppen de volgende dag operatief werden verwijderd. De interviewer en fotograaf zijn herstellende van hun lage rugpijn en neurologische problemen, gevolg van een dollemansrit door Rotterdam en omstreken.

Wilfried de Jong doet graag aan sportief rijden met als finesses: negeren van dertig- en tachtig-kilometerzones (af en toe), in tegengestelde zin doorkruisen van eenrichtingsstraten (twee keer), stoeprandrijden met voorwiel, achterwiel of beide (vaak), fout parkeren (tweemaal), door oranje rijden (acht), negeren van rood licht (één keer, nipt) en verkeersdrempels (gestopt met tellen). ‘Grenzen bewandelen is soms nodig om vast te stellen dat de eigenlijke grens nog een stukje verder ligt,’ zal hij tijdens onze tocht oreren. Op het einde van die rit zal het nog bijna mislopen, als De Jong in nachtelijk Rotterdam besluit door groen te rijden. Een fietser slingert over het zebrapad en vermijdt maar net om in de vorm van vijg onder De Jongs Mercedes 280 SE zijn leven te besluiten. ‘Dan rij ik eens door groen, steekt hij over zonder licht, de sukkel,’ foetert De Jong.

Maar dit was later.

’s Middags breekt het licht nog op de voorruit van de vintage Mercedes van Wilfried de Jong, bekend als presentator van onder andere Holland Sport en 24-uur met…, van het theaterduo ‘Waardenberg en De Jong’, van z’n columns in NRC Handelsblad, van z’n fietsmanie, als prijsbeest ook, die recent de beker voor ‘beste sportboek van het jaar’ in ontvangst nam. En nu presenteert hij zes weken lang het iconische interviewprogramma Zomergasten.

Met glimmende Pantani-kop, scherp als een pas gewet Laguiole-mes, fris en uitgelaten, steekt hij de sleutel in het contact. ‘Let erop welke indrukken door de brede voorruit binnenstromen,’ zegt hij terwijl hij het gaspedaal indrukt. ‘In de auto heb je twee ijkpunten: de achteruitkijkspiegel waarin je de dingen klein terugziet, en die brede voorruit die je veel meer uitzicht biedt. Vooruitkijkend maak je zelf de kadrering en dus de selectie, ben je de cameraman die door de zoeker naar zaken speurt die passen bij je gedachtegang.’

Een mooie opener voor een boeiende dag, met een spitsvondig verteller en gewoon ook een gezellige, warme man, een oer-Rotterdammer, een snedig man, altijd in maatpak. Ook vandaag heeft hij zich in het pak gehesen, zandkorrelbeige. ‘Op mijn achttiende stapte ik in zo’n pak. Het werd mijn tweede huid. Ik trek het aan na de ochtenddouche, leg het pas weer af als ik ga slapen.’

Foto: Stephan Vanfleteren
Foto: Stephan Vanfleteren
Langdurig wild zoenen

Rotterdam, wijk 110-Morgen, de Fortunastraat. Motor uitzetten en kijken naar links waar Wilfried het daglicht zag, en dan naar rechts, de overkant, naar die grotere flat waarnaar het gezin verhuisde toen pa’s zaak goed begon te draaien. Jaren later zouden de De Jongs verhuizen naar de nog betere wijk Schiebroek, weer het gevolg van een groeiend zakencijfer. ‘Maar mijn rooms-katholieke ouders hebben het nooit breed laten hangen. Mijn vader kocht wel steeds een goede auto, een BMW. Voor de rest werd er gewerkt en gespaard. Na de dood van mijn ouders bleek er, tot onze verbazing, een behoorlijk bedrag klaar te liggen.’ De Jong praat graag, vurig en aanstekelijk. ‘Verhalen vertellen is een manier om te zeggen wie je bent. Het is ook zoeken naar verwantschap met de luisteraar.’

‘Besteed aan mij geen biografie over mijn jongste tijd. Wordt saai,’ zegt De Jong ineens. ‘Ik ken nog een plek.’ Hij scheurt weg. Tien minuten later zien we achter het hoge hek van het vliegveld van Rotterdam een charter opstijgen richting Spanje. ‘Hier lag ik in het gras, urenlang te staren naar boven, vliegtuigen spotten. Ik schreef de types op, hun rugnummers, keurig in een schrijfboek. Waarom? Heb ik geen antwoord op. Kom, op naar de volgende plek.Hierzo rechts. Als ik me stijve lullen in een zwembroek herinner, dan hier, bij het Zwarte Plasje. Welkom in mijn biotoop.’

Op een steenworp afstand van het huis uit zijn kindertijd ligt achter een dichte haag een klein meer, vol joelende stadskinderen.

‘Hier bracht ik de zomers door. Zwemmen, in het gras liggen, zwemmen, in het gras, en dat een hele dag door. Ik lag op mijn buik, hoofd rustend op de elleboog. In dat driehoekje onder de elleboog vormde zich een kijkgat, waardoor ik spiedde naar een stukje borst, een intens mooi meisjesgezicht of naar de tweeling van onze wijk. Irma was nogal dun. Ik viel op de meer spekkige, Sonja. Ze zaten bij mij op de lagere school. Toch was het pas aan het Zwarte Plasje dat ik me als een pauw in hun aandacht wrong. Zonder gevolgen.

De tienerjaren lijken me in revisie meer sprankelend dan de kindertijd
Op mijn dertiende had ik een vriend, Simon, die de pasfoto bezat van een heel mooi meisje uit z’n klas: grote ogen, sluik haar, waanzinnig figuur, een echte vrouw, terwijl wij nog jongetjes waren. Anita heette ze. Om te leren hoe je zo’n meisje moest versieren, had Simon een oefening bedacht. Hij legde het pasfotootje boven op z’n bed. Beneden kletsten we eerst wat met Simons moeder, aten een stukje cake, verwachtingvol, want wij alleen wisten: boven wacht Anita. Dan zei Simon: “Ik ga, kom jij zo?” Hij werd de observator die in het hoekje van de kamer toekeek terwijl ik, eenmaal boven, het afgesproken toneelstukje opvoerde: geeuwen, doen alsof je ging slapen, op de bedrand zitten en dan zeggen: “Hé Anita, jij hier?” Daarop volgde één langdurig wild zoenen van de pasfoto. Daarna voerde de ander hetzelfde ritueel uit. Zo bouwden we een fantasie op rond iets wat we toch nooit zouden krijgen. Het onmogelijke zat in het spel besloten. Ik herinner me ook die oudere jongen uit de buurt die pochte met échte condooms. Wij vonden alleen maar gebruikte kapotjes, met zaad erin.’
Hij zucht. ‘De tienerjaren lijken me in revisie meer sprankelend dan de kindertijd. Ik voel weer die spanning van toen, het niet aanraakbare der dingen. Ik was een laatbloeier. Pas op mijn zeventiende heb ik een meisje voluit gezoend, seks was voor een jaar later. Ik herinner het me niet meteen als bijzonder. Ik vond het aftrekken in de fase daarvoor net iets leuker en interessanter.’

Zin in fantasie

Wilfried de Jong is helemaal op dreef, alsof hij een theaterstukje opvoert, zo levendig voert hij zijn verhalen op. Soms, zeggen we, lijkt zijn herinnering meer op pure vertelling dan op een verslag van waargebeurde feiten.

Hij lacht: ‘Toch was het precies zoals ik het vertel. Aan de andere kant klopt het wel dat ik met de jaren meer last krijg van dat vatten van de werkelijkheid. Ik heb zo’n zin in fantasie. Ik wil vrij zijn, pure fictie maken in plaats van alleen die wielerverhalen. Het is een beetje genoeg geweest. Sport is wel de constante geweest in mijn leven. Van mijn achtste tot achttiende voetbalde ik bij een club in Rotterdam. Ik stond linkshalf en moest dus zowel aanvallen als verdedigen. Na mijn achttiende begon het wielrennen. Met een vriend kocht ik tweedehands koersfietsen. We stippelden een parcours uit, zoals hier, de plek waar we nu langsrijden.’

Alweer water, maar geen plas deze keer, wel een slingerende stroom met lis langszij: de Rotte, ooit een veenrivier die tegen de Maas werd ingedamd en zo de stad haar naam bezorgde: Rotterdam. Op de jaagpaden reed De Jong zijn Rondje Rotte. In 2010 zelfs in het goede gezelschap van Joop Zoetemelk en Ber nard Hinault. Toen de Tour vanuit Rotterdam startte, stelde iemand van de organisatie voor aan De Jong: we zouden graag met een paar coryfeeën dat rondje van jou fietsen, ga jij maar lekker mee, en dus strekte Wilfried de benen samen met de grote fietsmijnheren.

‘Toen ik jong was, deed ik dat met die vriend. We klokten af, schreven onze tijden op. Later trokken we met een paar maten naar de Ardennen. We zetten er een parcours uit, vanuit Stavelot bijvoorbeeld, schilderden ’s nachts pijltjes op de straat. De volgende dag fietsten we die route, om het hardst.

Ik weet niet of een drieënhalf uur durend programma moeilijker is dan een goed interview van zeven minuten

Dat almaar noteren en registeren, dat liggend in het gras lijstjes van vliegtuigtypes maken, afklokken aan de Rotte, pijlen schilderen op Ardeense wegen. Het heeft iets fanatieks.

‘Zo doe ik het gewoon. Noem me geen controlfreak, ik ben vrij slordig in het leven. Met geld bijvoorbeeld. Ik verdien het makkelijk en geef het ook makkelijk weer uit, het interesseert me eigenlijk niet zo.’

Burgemeester van de chaos

We doorkruisen nog even de stad voor we naar ‘buiten’ gaan, richting Leiden, richting het Groene Hart, ten noordoosten van Rotterdam. ‘Gekke stad, hè, dat Rotterdam, heel chaotisch. Mijn hele leven al reis ik door een stad die oprijst, afgebroken wordt en zich verlegt. Ik vind het plezierig omdat verandering altijd iets goeds oplevert. Bij chaos voel ik me op mijn gemak. Voor het tegenovergestelde, de orde, gaan al te veel mensen. Ik ben de burgemeester van de chaos. Als ik energie nodig heb, kan ik beter de wanorde inrijden dan dat ik acht uur ga slapen. Ik ben ook zelden bang. Angst is alleen belangrijk om later te beseffen dat die angst nergens voor nodig was.’

Is hij nu ook niet bang, of tenminste twijfelend, met Zomergasten in het verschiet?

‘Ik denk steeds goed na als ik een aanbod krijg; ik laat dan de twijfel toe. Bij Zomergasten heb ik niet te lang getwijfeld. Dat kwam op een moment dat ik dacht: ik heb lang genoeg geïnterviewd, ik ken dat programma, het is goed, ook al is het een format. Ik weet niet of een drieënhalf uur durend programma per se moeilijker is dan een goed live interview van zeven minuten. Bij Zomergasten heb je wel als dankbare leidraad de film- of televisiefragmenten die je gasten hebben uitkozen. Daarmee kan het alle richtingen uitgaan. Ik heb het interviewen niet geleerd via een opleiding, wel door veel live radio-interviews te doen, soms achter op de motor. Ik interviewde havenmensen, wethouders, junks en kunstenaars. Ik heb ooit een interview gedaan met iemand die zei dat hij God was. Mijn hoofdredacteur zei: “Doen, stel dat hij het écht is, dan hebben wij hem als eerste.” Dat vond ik een goede opmerking. Vooringenomenheid levert niets op.

Foto: Stephan Vanfleteren
Foto: Stephan Vanfleteren

Tot nu toe heb ik wel vooral zelf de dingen verzonnen die ik uitvoerde. Als ik nu instem en “ja” zeg tegen een aanbod, moet er iets te ontdekken zijn én moet het bij mij horen. Ik wil erin kunnen uitblinken. Als kind droomde ik ervan een soort pater te worden, die in een bootje vol hagelslag en pindakaas de Congostroom op voer.’ Hij lacht. ‘Dat is snel opzijgezet, al ben ik wel ooit naar de kibboets getrokken omdat ik na mijn middelbare school even niet wist wat ik zou gaan doen. Ik heb daarna voor Sociaal Werk gekozen en dat vier jaar uitgevoerd, gewerkt met van huis weggelopen jongeren. Maar ik voelde dat dit werk niet klopte voor mij; daarna heb ik maar mijn hart gevolgd.’

Het geluid van een brommer

We hebben richtingaanwijzers gevolgd richting noorden, met de ramen open. De voorruit, dat brede vlak waarop indrukken binnenstromen, heeft voor ons geselecteerd: molens, dijken en vooral veel water, links en rechts, achter en voor. Langszij schuift ineens een bord voorbij met ‘Hazerswoude’. Wilfried wijst naar grote boerderijen, naar het erf van ome Jaap. ‘Het mooiste aan hem was zijn geweer. Het hing binnen aan de muur. Ik mocht vaak op de tractor mee met hem. Als jongetje uit de stad kwam ik hier in een volslagen nieuwe wereld terecht. We verbleven hier vaak tijdens de zomervakantie. Slapen deden we bij de familie Smits, verderop, ook een oom en tante. Varkens boeren.’

Een interview is niet per se geslaagd als alle zenuwen blootliggen. Integendeel.

Een bord: ‘Botenverhuur’, een pijl die we volgen. ‘We zijn er bijna,’ zegt De Jong. ‘Hier speelde ik, viste ik in de sloten en plassen. Na een dag rotzooien zaten we, moe en bruin, met het boerengezin en ome Wim aan tafel. Hij, met om het bovenlichaam enkel een hemdje, slurpte in al z’n breedte luidruchtig soep en bulderde tussendoor: “Hé jongens uit de stad, hoe zit dat?” Na het eten gingen we doodmoe naar bed. Dan werd het stil en donker en begon het denken aan thuis. Beneden hoorde je nog wat gestommel en toen niets meer, tenzij buiten in de verte…’ Hij begint te zoemen, eerst zacht, dan harder, dan heel lang. ‘… het geluid van een brommer die eraan kwam en voorbijreed. Hier op het platteland had geluid een begin, een midden en een slot. In de stad hoorde je geluid alleen in pieken.’

We stappen uit bij Botenverhuur Nieuw Giet hoorn, bij een hotelletje met terras en aanlegsteiger, aan een grote plas. Op het water ook een paar jongens van veertien, vijftien, die tuffen in een oude motorboot, met ontbloot bovenlijf, stoer, man aan het worden. Ze showen hun groene flesjes Heineken als trofeeën, en slurpen en boeren luid, en joelen.

‘Hier kom ik nog af en toe met mijn vrouw en onze twee kinderen,’ zegt De Jong. ‘Vreemd hoe het verleden in het heden aan je blijft trekken.’

Alsof de tijd niet de moeite nam verder te tikken, maar hier strandde. Zo oogt het hele decor. De Jong wijst naar de roeiboten. ‘Over geschilderd, in hetzelfde blauw, de bootjes hebben nog steeds dezelfde riemen. De tijd stond hier inderdaad stil.’

Bootje in, water op, de jongens komen nog eens langs, boeren nog eens luid, hijsen nog eens hoog. Naast hun boot een man in een pak op een sloep. Zandkorrelbeige. Later op de avond, bijna nacht, stapt de man uit de sloep, hij gaat naar de rand van de plas, kleedt zich uit, wappert even als een balorige tiener met het geslacht en duikt dan tussen de waterlelies, zwemt naar het midden en peddelt, ligt stil, zwemt weer, laat zich gewillig fotograferen. Om anderhalf uur later, murw en moe, halfdoof van het koude slootwater en rillend als een halfverzopen kip in het aardedonker naar de stad terug te keren. Van rust naar chaos is het amper veertig minuten rijden. Hij slaat op het rechteroor en roept: ‘DE RUST DIE ME DAARNET WEER OVERVIEL.’ We gebaren dat het zachter mag. Of scheelt er iets misschien?
‘IK HOOR NIETS MEER.’

Solist

Na rustig Hazerswoude besluiten we in een roezemoezend nachtelijk eetcafé te Rotter dam. Sateetje doen. En een verhaal dicht rijgen tussen the coming of age van Wilfried en zijn huidige leven.

‘Ik denk dat vanaf heel vroeg voor vijfennegentig procent vastligt hoe je bent. Op de vijf procent die overblijft, vecht de mens zich z’n hele leven kapot. Stel: je wordt geboren, bent een teruggetrokken kind, op je vierde zegt je vader: “Mijn zoon is een beetje verlegen.” Als je uit die stalen ring van verlegenheid wil breken, zal je jouw hele leven nodig hebben om hiertegen strijd te leveren, maar helemaal los kom je er niet van. Ik zie mensen veertig jaar later terug die voor een groot deel hetzelfde zijn gebleven. Ze hebben ander werk, minder haar, ze zijn dik geworden, maar de bottom line is dat ze niet zijn veranderd. Het gevecht dat ze mogelijk leverden om zich uit hun conditie los te wrikken, heeft weinig opgeleverd.

Aandacht is een levensbehoefte, naast eten en seks.

Ik stel dit ook bij mezelf vast. Ik leek heel vrij, heel vlot, had veel vrienden, speelde in clubjes en zo, maar in wezen was ik een solist. Als ik alleen van school naar huis reed, moest ik een blauw bruggetje over en kwam ik voorbij een hoge groene haag waar het in de zomer altijd heerlijk naar bloemen rook. Op die plek, aan die heg, op die weg voelde ik me volstrekt gelukkig. Ik viel er samen met mijn omgeving, en ik was alleen. Ik ervoer het later toen ik naar die kibboets trok. Ik herinner me een tocht door de Sinai-woestijn, achter in een oude bus, er stond keiharde muziek van de Eagles op, links en rechts zag ik afgronden van zand en voor me ineens een enorm gebergte. Opnieuw dat geluksgevoel. Daarna ben ik zeven jaar lang, in december, alleen, een tiental dagen op vakantie gegaan naar een Italiaanse stad: Rome, Milaan, Venetië, Bologna. Ik zocht een hotelletje uit, liep de stad rond met muziek in de koptelefoon. Ik merkte toen dat het goed toeven was met mezelf en dat ik eigenlijk een solist ben.

Het gevecht dat ik moet leveren is dat ik ook wel op zoek moet naar mensen. Aandacht is een levensbehoefte, naast eten en seks. Voor mij is het vooral een strijd: alleen, samen, alleen, samen. Ik hou me gewoon graag met mijn eigen futiele zaken bezig. Ik heb het zo goed als ik alleen door New York loop, ’s nachts op Fifth Avenue, met The lo nious Monk in mijn oren. Dat ontroert me, zoals ik door mijn stad Rotterdam ontroerd kan worden. Rotterdam mers hebben dat sowieso. Die kunnen ontroerd raken door staal, gebouwen, beton. Toen de Erasmusbrug af was, heb ik bij het water mensen zien huilen. Ik wil die eerlijke ontroering blijven voelen, het leven beleven, weg van alle small talk. Ik kan niet meer tegen dat gedwongen moeten praten over niets, daarom ontloop ik vaak feestjes. Ik wil graag snel terzake komen. Misschien heb ik wel haast.’

Voorbij de traan

Het gaat snel bij De Jong. Hij rijdt, praat en redeneert snel. Alsof hij bang is onderweg dood te gaan?

‘Het is én snelheid én rust. Vanochtend heb ik twee uur lang lezend in een park doorgebracht en daarna nog een uur op een stoel zitten luisteren naar muziek. Muziek kan me tot opperste ontroering voeren. Ik jank snel, daar is niet veel voor nodig. Ik ga ook graag voorbij de traan tijdens interviews. De traan is het startpunt, nooit het eindpunt. De traan is ontlading, het moment van gêne lag daarvoor. Toch mogen er ook geheimen sluimeren, mogen zaken onbenoemd blijven. Een interview is niet per se geslaagd als alle zenuwen blootliggen. Integendeel. Mededogen lijkt me trouwens geen slechte eigenschap.’

Wat is De Jongs lockline, de ondertitel bij zijn leven?

Ik ben een behoorlijk aardige klootzak.

‘Doet hij het alleen of doet hij het samen? Dat dilemma. Ik voel me vaak tekortschieten bij mijn dierbaren. Ik ben een behoorlijk aardige klootzak. Ik laat vriendschap of familie wel eens verslonzen. Het lijkt me moeilijk daaraan iets te veranderen. Naarmate je ouder wordt, is het als met die groef in die oude plaat: die krijg je niet weg, integendeel, die gaat steeds dieper zitten.
Met de dood ben ik niet actief in de weer. De dood is iets voor de doden en de bijna-doden. Van die bijna-doden zou je misschien nog iets kunnen opsteken: zij staan in dat voorportaal en zouden je iets kunnen toefluisteren. In dat opzicht heb ik pech gehad. Mijn moeder en vader, die twee en vier jaar geleden stierven, vertrokken alleen, toen wij, hun kinderen, er even niet waren. Mijn ouders hebben me niet het laatste licht van hun ogen gegund. Toen mijn zus me opbelde met het bericht ‘pa is overleden’, was ik even helemaal van slag. Ik heb de weg naar hem moeten zoeken, zette mijn Mercedes zelfs kort dwars over de weg, zo ontheemd was ik. Toen ik voor het bed met mijn dode vader stond,was daar heel even een muur, die grens tussen mijn levensdrift en zijn gestorven zijn. Die muur werd doorbroken na een enorme huilbui en na kort en radeloos heen en weer lopen voor zijn bed. Toen ging ik naar hem toe, was ik innig met hem, alles ging ineens vanzelf.

Ik vraag me wel af hoe dat hart stopt bij jezelf en of je dat ook hoort. Stel dat het ineens “tuf” zegt een laatste keer en dat het is afgelopen. Tuf. Gedaan. Of dat het anders gaat, dat het leven er langzaam uit suist, zoals bij een lossend ventieltje. Of dat je via de morfine de wereld uit zweeft, midden in een waanzinnige trip. Als ik mocht kiezen? Hmm. Misschien dat ik dan graag dat brommertje wil horen wegrijden. Aanzwellend geluid, hoogtepunt, voorbij en “tuf”. Dat zou mooi zijn.’

Foto: Stephan Vanfleteren
Foto: Stephan Vanfleteren