Slechts éénmaal, dertien jaar geleden, heb ik een bijeenkomst van de Willem Brakman Kring bezocht. Het gezelschap bewonderaars had zich verzameld in een piepklein vertrek in een Utrechts universiteitsgebouw, dat nog het meest weg had van de huiskamer van een vrijgezel op leeftijd. Daardoor was er al spoedig een wat merkwaardige intimiteit voelbaar. Handen werden niet geschud, gezegd werd er niks, des te meer werd er vanuit de ooghoeken geloerd. Een stelletje samenzweerders, veelal in blauwe blazers.

Dat element van wraak

De lucht klaarde op toen Brakman binnenkwam. Ineens steeg een licht gejuich en zelfs wat euforisch gekreun op, en wat deed Brakman? Hij sprak, met iemand die als wethouder van een deelraad niet zou misstaan. Een privégesprek op zachte toon. Met uitgestreken smoelwerk stond hij daar, onderwijl jonglerend met zijn geruite pet. Op zo’n manier dat zijn gesprekspartner het nét niet zou merken, maakte die pet allerlei vrolijke boogjes. Hier viel de verneukeratieve...