President Obama wil op de valreep Guantánamo Bay nu toch echt gaan sluiten. In 2003 mocht schrijver Ted Conover bij hoge uitzondering de basis bezoeken. Zijn verslag, inmiddels al meer dan tien jaar oud, geeft een huiveringwekkend beeld van hoe ver een zich bedreigd voelende supermacht gaat in de strijd tegen het terrorisme.

I. Uit de lucht gevallen

De jonge vijandelijke strijders zitten in een gevangenis genaamd Camp Iguana – ‘Kamp Leguaan’. Het heeft iets van een tennispark, met een omheining die bekleed is met een paar extra lagen nylon windscherm. Het is gelegen op een klif die uitkijkt over zee; de wind is zwoel en aangenaam. Niet veel verder liggen een strandpark voor barbecues en picknicks en een wildpark, maar daar gaan de jonge gevangenen niet heen. Die moeten in één kamer van een hutje binnen de omheining blijven, of een paar uur per dag op het grasveldje ernaast.

Er ligt een voetbal op dat veldje, en een Amerikaanse football. Een vertaler die er de hele dag is – en die ook hun koranstudie leidt en probeert voor te doen hoe ze hun naam in het Engels moeten schrijven – heeft hun die football leren gooien. Ze doen ook bordspellen als schaken en iets wat Popomatic Trouble heet – een soort mens-erger-je-niet. Ze bidden. Als ze klaar zijn met hun studie krijgen ze ijs met koekjes, waar ze volgens de bewakers dol op zijn, en kijken ze naar video’s: tekenfilms van Disney en documentaires over de zee. ‘Ze hebben grote belangstelling voor de oceaan,’ zegt een bewaker tegen me. Die kunnen ze zien door een breed raam dat aan de zeekant in het groene gaas van de omheining is uitgesneden.

Ze mogen dan wel jong zijn, het zijn geen amateurtjes. Het zijn profs, en wel in een terroristenploeg.Er zit maar één speelfilm tussen de stapel video’s: Cast Away, met Tom Hanks als FedEx-koerier die strandt op een eiland als zijn vliegtuig neerstort. Hoewel ik betwijfel of ze er iets van verstaan, moet het verhaal hun bekend voorkomen: ook zij zijn uit de lucht gevallen op een tropisch eiland, waar ze ver van huis voor onbepaalde tijd zijn vastgezet. Volgens de militairen hier is over elk huiselijk detail van Camp Iguana – tot en met de rustgevende blauwe kleur van de muurverf – voor de komst van de jongeren zorgvuldig nagedacht. Als dat waar is, ben ik benieuwd wie de bizarre en briljante keuze voor deze film heeft gemaakt.

Zo te zien zijn er drie gevangenen, jongens in de leeftijd van dertien tot vijftien. Ze zijn maar een paar meter ver weg, maar uit het zicht aan de andere kant van de hut. De slaapkamer is gevuld met aan de vloer geschroefde eenpersoonsbedden; in de woonkamer staan twee beklede stoelen en een tafel. Op de grond is met blauw plakband aangegeven wat verboden terrein is: het keukentje, de ruimte bij de voordeur.

Er zijn dag en nacht bewakers – gekozen vanwege hun ervaring met jonge mensen – maar verder is er weinig van beveiliging te zien. Dit lijkt een beetje vreemd, gezien het feit dat generaal Richard B. Myers, hoofd van de Amerikaanse verenigde chefs van staven, heeft gezegd dat ze heel gevaarlijk zijn: ‘Een aantal heeft mensen gedood. Een aantal heeft verklaard dat weer te zullen doen. Ze mogen dan wel jong zijn, het zijn geen amateurtjes. Het zijn profs, en wel in een terroristenploeg.’

Maar als de jonge vijandelijke strijders de Verenigde Staten haten, dan laten ze dat op het oog niet blijken. Zo staan ze bijvoorbeeld eerbiedig op als er een soldaat binnenkomt, zegt een sergeant van de reservisten uit Michigan die op de middelbare school waar hij lesgeeft kennelijk nog nooit zoiets gezien heeft.

Eerlijk gezegd lijken ze eerder in de war dan gevaarlijk. Eén lijdt er aan veelvuldige nachtmerries en een posttraumatisch stresssyndroom, zoals een legerpsycholoog het noemt. (Hij leidt een geregelde groepstherapie waar de jongens volgens hem ‘dol op zijn’.) Ze zijn op het slagveld gevangen genomen; het zijn kindsoldaten. Een van hen – een Canadees die naar verluidt bij de volwassenen gevangen zit – schijnt een Amerikaanse soldaat te hebben gedood met een granaat, maar generaal-majoor Geoffrey D. Miller, bevelhebber van dit gevangenenkamp op de marinebasis in Guantánamo Bay op Cuba, gaat daar niet op in.

Zou het voor tieners ooit therapeutisch kunnen zijn om te worden opgesloten?

Zijn toon is veeleer meelevend. ‘Wij doen ons best deze jonge vijandelijke strijders de mogelijkheid te bieden om weer te integreren in hun maatschappij,’ zegt hij na een ontbijt met gebed. ‘Die verachtelijke terroristen hebben besloten jongeren als onderdeel van hun leger te gebruiken. Onder druk en door ontvoering en geweld zijn ze soldaat geworden. Hun behandeling is begonnen op de dag dat ze hier kwamen. En zo worden ze weer wat we als normaal mogen beschouwen, net als iedereen die uit een ondraaglijke toestand wordt verlost.

Wat is normaal voor tieners die gedwongen in een oorlog hebben gevochten? Hebben wij daar enig benul van? Zou het ooit therapeutisch kunnen zijn om te worden opgesloten? Ik bedoel dit als reële vragen, niet als retorische plaagstoten, en ik ben onlangs naar Guantánamo gegaan om te zien of ik een idee kon krijgen hoe dit detentie- en verhoorcentrum, deze plaats waar honderden mensen voor onbepaalde tijd worden vastgehouden zodat wij erachter kunnen komen wat ze weten, zich anderhalf jaar na zijn inrichting had ontwikkeld. Wat voor gemeenschap er was ontstaan, en wat die misschien zou zeggen over de houding van Amerika tegenover deze krijgsgevangenen.

II. Amerika aan het einde van de wereld

Op de meeste wegen rond Guantánamo Bay mag maar veertig kilometer per uur worden gereden. De meeste gebouwen zijn laag, gemaakt van hout of stenen blokken en lichtgeel geverfd, met een bruin randje. De elektriciteits- en telefoonpalen zijn in een aangenaam boswachtersgroen geschilderd; de overheersende indruk is die van een Amerikaanse buitenwijk omstreeks 1950. ’s Nachts draven er voor naderende auto’s krabben over de weg; overdag zie je overal borden van overstekende leguanen – en ook die grote, zonnende hagedissen zelf. Je hebt er een golfbaan en Cuba’s enige McDonald’s en jeugdhonkbalploegen en een winkelcentrum bemand door gastarbeiders uit Jamaica en de Filippijnen.

De aanwezigheid van Verenigde Staten hier dateert uit de Spaans-Amerikaanse Oorlog in 1898. De laatste huurovereenkomst, getekend in 1934, verleende de Verenigde Staten voor onbepaalde tijd het gebruik van deze hoek van het eiland, groot honderdvijftien vierkante kilometer, in ruil voor jaarlijkse betaling van 4.085 dollar. Fidel Castro, die de basis eens ‘een dolk in het hart van de Cubaanse bodem’ heeft genoemd, heeft altijd geweigerd de cheques te innen.

Het is een onwezenlijk gevoel om op een Amerikaanse marinebasis op het grondgebied van een communistisch land te zijn. En het voelt nog dubbel zo vreemd – het lijkt wel een parodie op een film van David Lynch – om langzaam tussen rijtjeshuizen door te rijden, langs slagkooien en zelfs langs een rots waar middelbare scholieren hun naam op spuiten, en dan opeens te stuiten op een door prikkeldraad omgeven gevangenenkamp in de ‘oorlog tegen terreur’.

Moreel verplicht de vrijheid te verdedigen: het devies van de speciale troepenmacht die in Guantánamo de leiding heeft.

De eerste krijgsgevangenen uit de Afghaanse oorlog kwamen aan in ‘Gitmo’ – zoals de basis onder de plaatselijke bevolking heet – in januari 2002. De eerste honderdtien mannen werden naar Camp X-Ray gebracht, een provisorische verzameling kooien waar ze moesten knielen, geboeid en geblinddoekt met speciale zwarte brillen, terwijl soldaten hun geweer op hen gericht hielden – een beeld dat werd vastgelegd op nieuwsfoto’s. In het voorjaar werden ze daarna allemaal verplaatst naar een nieuwer, groter onderkomen, Camp Delta. Anders dan X-Ray heeft Delta stromend water, ingebouwde wc’s en een overvloed aan onbenutte ruimte. (Er zijn nu zeshonderdtachtig gevangenen gehuisvest en er is ruimte voor zo’n duizend.) De soldaten noemen Delta The Wire, naar de onafzienbare rijen harmonicagaas. Daarachter verheffen zich triplex wachttorens, sommige behangen met Amerikaanse vlaggen, en een batterij lampen voor als het donker is.

Bij de hoofdingang van het kamp staat op een bord van één bij twee meter op ooghoogte: ‘Honor Bound to Defend Freedom’ – moreel verplicht de vrijheid te verdedigen. Dit is het devies van de speciale troepenmacht, tweeduizend man sterk, die in het detentie- en verhoorcentrum van Guantánamo de leiding heeft. Het staat afgedrukt in folders en op officiële stukken en wordt doorlopend opgezegd, van militair tot militair, bij de controleposten van het kamp. Toen ik voor het eerst bij de hoofdingang aankwam, wendde ik me tot de eerste luitenant die me begeleidde. Is dat niet een beetje raar, opperde ik, een leuze over vrijheid aan het hek van een gevangenenkamp?

Hij keek me onbewogen aan. ‘Ik vind dat niet raar,’ zei hij. ‘Vindt u dat raar?’

III. Heel ver van Genève

Het detentie- en verhoorcentrum in Guantánamo Bay is duidelijk een lastig punt in de Amerikaanse oorlog tegen terreur. Half april meldde minister Colin Powell van Buitenlandse Zaken in krachtige bewoordingen aan minister Donald Rumsfeld van Defensie dat onze bondgenoten zich beklaagden dat detentie voor onbepaalde tijd van buitenlandse staatsburgers, en zeker kinderen, afbreuk deed aan de pogingen om internationale steun voor de campagne tegen het terrorisme te verwerven. Maar de kinderen zitten er nog altijd, het aantal gevangenen is met twintig gestegen en er is nog steeds geen datum vastgesteld voor de berechtingen.

Jeugdige arrestanten hebben recht op juridische bijstand en op een snel gerechtelijk besluit. De VS bieden hun geen van beide.

In Guantánamo worden strijders uit tweeënveertig landen vastgehouden. De meesten schijnen afkomstig uit Saoedi-Arabië, Jemen en Pakistan, maar er zitten ook onderdanen van bondgenoten als Canada, Zweden, Australië, Engeland en Koeweit. De detentie van jongeren is een klein maar veelzeggend onderdeel van de operatie. Vrijwel overal ter wereld heerst de opvatting dat kinderen bijzondere bescherming van de overheid verdienen; het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK), door de Verenigde Naties aangenomen in 1989, is het meest geratificeerde mensenrechtenverdrag uit de geschiedenis. Het bepaalt dat jeugdige arrestanten recht hebben op juridische bijstand en op een snel gerechtelijk besluit over hun detentie. De Verenigde Staten bieden hun geen van beide.

Maar het belangrijkste in Guantánamo is Camp Delta. Wat de detentie van tieners is voor het VRK, zo zou je kunnen zeggen, zijn de omstandigheden in Camp Delta voor de krijgsgevangenenverdragen van Genève.

Afgezien van een nieuwe eenheid – Camp Four, waar op dit moment ongeveer honderdvijfentwintig gevangenen zitten – lijkt het een gevangenis volgens het supermaximale model van eenzame opsluiting dat de afgelopen decennia in de Verenigde Staten populair is geworden. Zij het dat Camp Delta in menig opzicht nog hardvochtiger is. Elke gevangene zit in een aparte cel van twee bij twee meter veertig. De deur en de muren zijn van een dicht gaas waardoor je moeilijk iets groters dan een potlood aan zou kunnen geven. Tenzij iemand wordt beloond wegens goed gedrag, mag elke gevangene maar driemaal per week uit zijn cel, voor twintig minuten lichaamsbeweging in een grote kooi met betonnen vloer, alleen, gevolgd door een douche van vijf minuten. Voor hij uit zijn cel komt, moet hij zich een combinatie van voet- en handboeien laten aanmeten die bekend staat als het ‘driedelige kostuum’. Bewakers begeleiden hem aan weerskanten.

Vierentwintig van die cellen, gebouwd van Connex-scheepscontainers die tegen elkaar aan zijn geplaatst, liggen tegenover vierentwintig andere, met daaroverheen gebouwd een dak met ventilatoren; dit samenstel van cellen vormt een cellenblok. Tot dusver zijn er in Camp Delta negentien van deze blokken, vermoedelijk dus met een capaciteit van zo’n duizend cellen.

De Verenigde Staten hebben besloten deze strijders uit de oorlog in Afghanistan niet als krijgsgevangenen te bestempelen – volgens de regering om redenen van nationale veiligheid; dat wil zeggen dat ze niet worden beschermd door de Verdragen van Genève. In dat geval zou het gevangenkamp er heel wat anders uitzien. Het Derde Verdrag van Genève zegt dat ‘eenzame opsluiting’ alleen aanvaardbaar is ‘indien noodzakelijk om de gezondheid van krijgsgevangenen te waarborgen’. Het zegt ook dat de gevangenen alle bezittingen en artikelen voor persoonlijk gebruik dienen te mogen houden, dat hun moet worden toegestaan te roken en zo mogelijk hun eigen eten klaar te maken, dat hun godsdienstige leiders ‘ongeacht hun gezindte de leden van hun gemeenschap vrijelijk moeten kunnen bedienen’ en dat de ‘gevangen houdende mogendheid dient bij te dragen tot de beoefening van intellectuele, opvoedkundige en recreatieve bezigheden alsmede sport en spel onder gevangenen’. En heel belangrijk voor de gang van zaken in Camp Delta: het zegt dat gevangenen nooit verhoord mogen worden.

Hoewel ze zich naar eigen zeggen niet aan de verdragen hoeven te houden, doen de mensen die binnen The Wire werken hun uiterste best om te beklemtonen dat ze dat wel degelijk doen.

Bewijsstuk A in dit verband zijn de bochten waarin het leger zich wringt om de godsdienstige praktijken van de moslims in Camp Delta te eerbiedigen. Elke gevangene krijgt een gebedskleedje, een bidsnoer, olie, een koran, een islamitisch gebedenboek en toegang tot een moslimaalmoezenier, die een Amerikaan is. Op de vloer van elke cel is een pijl gespoten met ‘Mekka 12.793 km’, zodat de gevangenen weten welke kant ze op moeten bidden. De oproep tot het gebed schalt vijf maal per dag uit de luidsprekers van Camp Delta. De aalmoezenier heeft opnamen hiervan uit Mekka en Medina van het internet gedownload – naar het schijnt de enige Amerikaanse overheidsinstelling ter wereld waar dit gebeurt. De kampcommandant vertelt dat de etenstijden zijn aangepast aan de ramadan, en sergeant-majoor James Kluck, hoofd van de keuken, spreekt over de baklava die hij aan het menu heeft toegevoegd.

Bewijsstuk B is de gezondheidszorg, die naar mij herhaaldelijk werd verteld beter is dan de meeste gevangenen ooit van hun leven hebben meegemaakt. Kapitein Albert J. Shimkus, bevelvoerend arts in Guantánamo, laat trots het nodige zien: het laboratorium waar van alles en nog wat kan worden onderzocht, de operatiezaal, de röntgenapparaten, de onderzoeksruimten en de tandartsruimte, tevens gebruikt voor fysiotherapie en prothetische geneeskunde; een aantal van de gevangenen, legt kapitein Shimkus uit, heeft amputaties ondergaan. Er hebben tot nu toe vijfentachtig operaties plaatsvonden, zegt hij, voornamelijk orthopedisch. De gemiddelde gevangene, krijg ik te horen, is sinds zijn komst in Guantánamo bijna zes kilo aangekomen.

Alleen al in de eerste drie maanden van dit jaar waren er nog eens veertien zelfmoordpogingen.

Maar ondanks dit ziekenhuis gaat het niet zo goed met de gevangenen. In 2002 waren er tien zelfmoordpogingen. Alleen al in de eerste drie maanden van dit jaar waren er nog eens veertien, door elf personen. Bijna allemaal probeerden ze zich op te hangen. De meesten raakten daarbij niet ernstig verwond, maar een van hen liep hersenletsel op en verkeerde volgens Shimkus ten tijde van mijn bezoek in ‘blijvende vegetatieve staat’, werd gevoed ‘door een medisch instrument in zijn maag’ en had ‘dag en nacht zorg nodig’.

Ik vraag waar hij is en de kapitein wijst achter zich naar een kamer waar de bedden staan; de patiënt is maar een paar meter verwijderd van de plek waar we zitten. Ik mag hem niet zien. Er was me al meteen verteld dat ik geen gevangenen zou mogen zien. (Om de pers de toegang tot gevangenen te ontzeggen, beroept het leger zich notabene op het artikel uit de Verdragen van Genève waarin wordt bepaald dat krijgsgevangenen ’te allen tijde beschermd moeten worden (…) tegen beledigingen en publieke nieuwsgierigheid’ – TC)

Eind maart werd er binnen Camp Delta een speciale afdeling voor geestelijke gezondheidszorg geopend. Ik hoor dat mensen met een emotionele aandoening daar een bijzondere behandeling krijgen en dat er sinds de opening nog maar één zelfmoordpoging bij is gekomen. (Sindsdien hebben zich er nog drie voorgedaan, waarmee het totaal op achtentwintig pogingen door achttien personen komt –TC) Omstreeks negentig gevangenen staan onder geestelijk toezicht, hoor ik van de kamppsychiater, van wie zowat de helft geregeld psychiatrische medicijnen krijgt. (Hoewel Shimkus beweerde dat geen enkele gevangene ooit onder dwang medicijnen waren toegediend, zei een vrijgelaten gevangene in Afghanistan onlangs in een interview met The New York Times dat hij na een zelfmoordpoging onder dwang een injectie had gekregen waardoor hij ‘wekenlang de controle over zijn hoofd en mond kwijt was en niet fatsoenlijk kon eten’ –TC)

Maar de verlening van psychiatrische zorg verandert niets aan de andere factoren die ongetwijfeld aan de wanhoop ten grondslag liggen. Ten eerste zijn er de fysieke omstandigheden van de gevangenschap: zelfs in de meeste Amerikaanse ultrabeveiligde inrichtingen zijn de cellen groter en krijgen de gevangenen dagelijks minstens een halfuur lichaamsbeweging buiten hun cel.

Maar nog een factor in de wanhoop is hoe de gevangenen over hun opsluiting denken. In de Sing Sing-gevangenis in New York, waar ik bijna een jaar als bewaarder werkte, hechten de gevangenen begrijpelijkerwijs groot belang aan de lengte van hun straftijd, de eerst mogelijke datum om voorwaardelijk vrij te komen, gevangenisvergrijpen die hun straftijd zouden kunnen verlengen, enzovoorts. Elke dag die voorbijgaat, vormt een nietig deeltje van het geheel, een langzame vooruitgang naar een doel. Een besef van de lengte van de tunnel schijnt het draaglijker te maken om in die tunnel te zijn. Maar dat ontbreekt allemaal in Guantánamo: er is niets bekend over de voorwaarden voor vrijlating en er is geen rechtsgang. Officieel worden de krijgsgevangenen voor verhoor vastgehouden, maar naar de omstandigheden te oordelen, worden ze ook duidelijk voor straf vastgehouden. Maar hoelang? Wie beslist? Onder die omstandigheden lijkt radeloosheid wel onvermijdelijk.

IV. Waartegen geen verweer bestaat

Naast Camp Delta ligt Camp America, waar veel van de militairen wonen. Net als Delta is America warm en boomloos en tamelijk grimmig. Ik at er een paar maal in de Seaside Galley-mess, waar op elk tafeltje gevouwen kaarten liggen met leuzen als: ‘Hoe te reageren op een mogelijke zelfmoordenaar’ en: ‘Symptomen van depressiviteit’.

‘Dit is zeker om jullie te leren omgaan met gevangenen die zelfmoord willen plegen?’ vroeg ik op een dag bij de lunch aan een militair.

‘Nee,’ corrigeerde hij me. ‘Dit gaat over ons,’ zei hij, en wees naar een kaart waarop iemand iets met pen had geschreven. ‘Symptomen van depressiviteit’ was veranderd in ‘symptomen van Gitmo’.

De bewakers die in Camp Delta werken, zijn merendeels reservisten van militaire politiecompagnieën (MP); ongeveer de helft doet thuis een vorm vanpolitiewerk en menigeen werkt in een gevangenis. Ze delen met de gevangenen een zekere bezorgdheid over de tijd die ze hier nog moeten blijven. Een aantal had bijna de gebruikelijke termijn van zes maanden erop zitten, maar had zojuist te horen gekregen dat hun stationering nog eens met zes maanden was verlengd.

Het is moeilijk voor ogen te houden dat je hier alleen bent om een doel te dienen, niet om een vonnis over iemand te vellen of om iemand te veroordelen.

De bewakers vertelden me frappante verhalen over de gevangenen en hoe het was om in het kamp te werken. Sergeant Jason Holmes van de 438ste militaire politiecompagnie uit Kentucky zei dat het moeilijk was om geen negatieve gevoelens jegens de gevangenen te tonen en ‘voor ogen te houden dat je hier alleen bent om een doel te dienen, niet om een vonnis over iemand te vellen of om iemand te veroordelen. Zij zijn net zo nieuwsgierig naar ons als wij naar hen’ – en vaak willen ze over hun persoonlijk leven praten, ook al gaan de bewakers daar niet op in. (Om te voorkomen dat de gevangenen iets persoonlijks over hen te weten komen, ‘zuiveren’ de MP’s voor ze Camp Delta binnengaan hun uniform: ze plakken een strook groen isolatieband over de naam die op hun borstzak is geborduurd. Buiten diensttijd bewaren ze die stroken vaak onder de rand van hun pet – TC)

Weigert er wel eens een gevangene zijn wekelijkse beurt om gelucht te worden, vroeg ik aan sergeant Holmes. ‘Af en toe,’ zei hij, ‘is er wel eens eentje die niet wil, maar al naar gelang de MP van dienst gaan ze na een paar minuten meestal toch wel. Ze stellen vaak de vraag ‘waarom?’. Dan antwoord ik: ‘Waarom niet? Er ligt daar een voetbal – dan ga je daar toch wat tegenaan schoppen?’

Volgens Lily Allison Fritzborgen van de 344ste MP-compagnie uit Connecticut roepen ze als ze de aandacht van een bewaker willen meestal ‘MP!’ Maar in haar geval roepen ze ook wel eens ‘woman!’ en dat kan ze niet waarderen. ‘We houden hun voor dat wij allemaal MP’s zijn – als dat hun niet aanstaat of ze weigeren tegen ons te praten, komen ze daar nergens mee.’ Is het respect van de gevangenen wel eens een probleem voor haar geweest? ‘Ik heb van alles naar mijn hoofd gekregen,’ zei ze. ‘Lichaamsvocht, alles waartoe een man in staat is.’ Tot de straffen voor zulk gedrag, hoorde ik later, behoort een plaatsing tot dertig dagen in een isolatiecel – net zo groot als de andere, maar met echte deuren en muren en alleen een raampje zodat je weet of het dag of nacht is.

Zingen ze wel eens of maken ze ooit muziek, vroeg ik. Fritzborgen zei dat ze een aantal van hen had horen neuriën of zelfs openlijk liedjes van de Backstreet Boys had horen zingen. Holmes zei: ‘Er zijn een paar nieuwe bedden met aan drie kanten een ombouw en als je daarop slaat, klinkt het als een Afrikaanse trom, dus sommigen maken heel aardige muziek.’ Hij had twee gevangenen samen horen trommelen.

Sergeant eerste klas Bill Lickman, een gevangenbewaarder uit Michigan, zei dat zijn zoon op 11 september 2001 in het Pentagon had gewerkt. Zijn stationering hier maakte een deel van de cirkel rond, zei hij; die cirkel zou rond zijn als hij ten slotte weer naar huis ging. Volgens hem konden deze gevangenen net zo manipuleren als de gevangenen thuis: iemand kon bijvoorbeeld beweren dat een bewaakster hem onbetamelijk had bekeken onder de douche, in de hoop dat ze daar last mee zou krijgen. Hij had het over een gevangene die bij de bewakers bekend stond als ‘de generaal’, vanwege de manier waarop hij iedereen het zwijgen op wist te leggen als hij iets te zeggen had of de manier waarop hij het blok kon leiden in een periode van zelfmoordpogingen. En dan was er ook nog ‘de raadselman’, die hen altijd probeerde te vermaken met flauwe grappen als: ‘Waarom ging de kat de kapperszaak binnen? Omdat de deur openstond.’

Ik hoorde het verhaal van ‘de raadselman’ de dag erop nog een keer, toen ik lunchte met een bewaakster die me een uitzondering leek. Ze werkte niet meer binnen The Wire, zei sergeant Laura Frost van de 785ste MP-compagnie uit Michigan, en dat was waarschijnlijk maar beter ook.

Sergeant Frost was een blozende, goedlachse vrouw met een rokershoestje. Ze zei dat ze tot taak had de gevangenen schrijfgerei te bezorgen, zodat ze brieven naar huis konden sturen. Maar dan wilden mensen als de raadselman een praatje met haar maken – binnen de strijdmacht als geheel is tien tot vijftien procent vrouw, maar in Camp Delta zijn er niet zoveel.

‘Dan wilde hij een raadseltje of een grapje of iets dergelijks vertellen – en ik probeerde professioneel en geconcentreerd te blijven, maar dat was echt heel moeilijk… soms waren die brieven zo treurig. Dan vroegen ze hun familie om te bidden, en om hun veilige terugkeer, en zeiden ze dat het hun speet dat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren. Dan kreeg ik vragen als: “Hoe spel je amen?”‘ Frost schoot een beetje vol.

We doen hier in Camp Delta niets waar we niet trots op zouden zijn

Hoe bedoelt u dat ze vroegen hoe je amen spelt, vroeg ik. Schreven ze die brieven dan in het Engels, in plaats van in hun eigen taal? ‘Ja,’ zei ze, ‘een brief in het Engels gaat sneller weg.’ Brieven in andere talen moesten worden vertaald, zodat ze eerst door de inlichtingendienst konden worden bekeken. Zoals ook alle brieven die ze uit het buitenland kregen eerst in het Engels moesten worden vertaald, zodat die ook konden worden bekeken.

Ze hadden haar tijdelijk ontheven van het werken in The Wire toen haar betrouwbaarheidsverklaring verliep. Terwijl ze wachtte tot die werd vernieuwd, deed ze met plezier administratief werk. ‘Achteraf gezien is het volgens mij misschien wel goed,’ zei ze. ‘Het ging me erg aan het hart wat er daarbinnen gebeurde. Er zijn namelijk dingen gebeurd waar ik gelukkig niet bij ben geweest.’

V. De kwestie van het verhoren

‘We doen hier in Camp Delta niets waar we niet trots op zouden zijn,’ zei generaal Miller toen ik vroeg waar het verhoor uit bestond. Ik stelde een gerichtere vraag: hoe hebben ze de mensen aan de praat gekregen? Miller zei dat er nooit werd verhoord met behulp van drugs, en ook niet ‘met geweld of door het toebrengen van lichamelijke pijn of met psychologische trucs anders dan de standaardverhoortechnieken’. Wat die ‘standaardtechnieken’ waren, weigerde Miller te zeggen, want dat zou volgens hem de vijand kunnen helpen en Amerikaanse troepen en zijn opdracht in gevaar kunnen brengen.

Ik ging hier nog op door tegen luitenant-kolonel Barry Johnson, hoofd publiciteit in Guantánamo, en zei hem dat ik domweg niet geloofde dat er bij een militair verhoor alleen maar fatsoen en respect kwam kijken. ‘Dit is geen kwestie van dwang,’ antwoordde hij, ‘want als je mensen dwingt, vertellen ze je precies wat je horen wilt – en daar hebben we niets aan. Het gaat ons om de nauwkeurigheid en de feiten, en wil je die krijgen dan moeten mensen bereidwillig zijn. Dat vergt motivatie, geen dwang.’

Dat onlangs binnen Camp Delta het minder streng beveiligde Camp Four is ingericht, had volgens kolonel Johnson met dat soort motivatie te maken: in Camp Four wonen de gevangenen in kleine groepjes bij elkaar en kunnen ze samen eten, bidden en aan lichaamsbeweging doen. Ze dragen witte in plaats van oranje gevangenispakken. Het wordt hun voorgehouden als een plek waar je misschien terechtkomt als je meewerkt. De meeste gevangenen die dit jaar zijn vrijgelaten, zaten de laatste tijd in Camp Four.

U vroeg iets over pijn. Ik zou zeggen dat angst iets heel anders is dan pijn.

Ongevraagd zei Johnson ook nog: ‘U vroeg iets over pijn. Ik zou zeggen dat angst iets heel anders is dan pijn. Er zijn nogal wat gevangenen die bang zijn voor wat hun te wachten staat als ze in hun eigen land terugkomen – want wie weet wat mensen allemaal niet over hen denken.’ ‘Bedoelt u de verdenking dat ze doorgeslagen hebben?’ vroeg ik. Johnson gaf geen antwoord en ik werd verder niets meer wijzer.

Een van de redenen dat het verhoorproces zich al maandenlang voortsleept, is dat de ondervragers van Guantánamo niet de enigen zijn. Omdat iedereen er op inlichtingenterrein vermoedelijk een net iets andere agenda op nahoudt, krijgt elke overheidsdienst die belangstelling heeft, met inbegrip van de FBI, het Ministerie van Justitie, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het Pentagon, de CIA en de immigratie- en naturalisatiedienst, de kans om de gevangenen van Camp Delta te verhoren. Je kunt je gemakkelijk voorstellen dat dit nog heel lang door kan gaan.

Op een avond reed Johnson met me in zijn Jeep Cherokee naar een klif die uitkeek op het inmiddels verlaten Camp X-Ray, waar de gevangenen oorspronkelijk waren opgesloten. Ik bleef hem bestoken met de kwesties die me dwarszaten. Zoals iedereen weet, worden die gevangenen in Gitmo vastgehouden omdat ze daar geen grondrechten hebben, zei ik tegen hem. (In antwoord op een klacht die vorig jaar is ingediend door familie van Koeweitse, Engelse en Australische gevangenen heeft een Amerikaanse rechtbank in hoger beroep ingestemd met de stelling van de regering dat Guantánamo officieel geen Amerikaans grondgebied is omdat het wordt gehuurd.) Johnson lachte, maar gaf opnieuw geen antwoord.

Later zaagde ik hem in een e-mail nog een beetje door over de uitzonderlijk strenge beveiliging in Camp Delta. Worden deze soldaten als gevaarlijker beschouwd dan vijandelijke soldaten uit een andere oorlog? Johnson antwoordde: ‘Anders dan conventionele militairen die zich houden aan bepaalde oorlogswetten en die door het Derde Verdrag van Genève ook gehouden zouden zijn zich in gevangenschap op een bepaalde manier te gedragen, hebben de vijandelijke strijders in de zwaar beveiligde afdeling zich op enig moment gericht op het doden van Amerikanen, punt uit. Het zijn geen gehoorzame soldaten die een land verdedigen, maar mensen die om wat voor reden ook de drijfveer hebben om Amerikanen te doden.’

De oorlog is beslist veranderd, maar heeft het Amerika ooit echt gedacht dat het opsluiten van vijandelijke militairen geen antipathie zou oproepen?

We kunnen allemaal twisten over het soort mensen dat Afghanistan verdedigde tegen de Amerikaanse aanval die volgde op 11 september 2001; misschien zijn de jihadstrijders inderdaad alleen maar ongedisciplineerde moordenaars en geen soldaten. Maar waren de SS’ers of de Japanse kamikazestrijders uit de Tweede Wereldoorlog minder verfoeilijk of fanatiek? De oorlog is beslist veranderd, maar heeft het Amerika dat de Verdragen van Genève ondertekende ooit echt gedacht dat het opsluiten van vijandelijke militairen geen antipathie zou oproepen?

Het was toen we aankwamen net iets te donker om nog goed iets van de overblijfselen van Camp X-Ray te kunnen zien, dus keerden we om en reden terug. Johnson had in de Jeep James Taylor opstaan en die zong over de ’turnpike from Stockbridge to Boston’. In de schemer bedacht ik dat Johnson een slimme en aardige vent was en dat de soldaten brave, fatsoenlijke mensen waren en dat we alles wat we in deze nieuwe Amerikaanse goelag voor slechts deden wel uit angst zouden doen.

Later, toen we langs twee woonwijken reden – Tierra K en West Iguana – dacht ik ook aan het slot van Cast Away, waarin Tom Hanks eindelijk van het eiland af is en thuiskomt in zijn buitenwijk. Bioscoopgangers weten nog wel wat daar gebeurde: zijn verloofde, die jarenlang niets van hem hoorde, heeft hem als dood afgeschreven en is met iemand anders getrouwd. Hij leeft nog, maar zijn leven is verwoest. Zo lang van de buitenwereld afgesloten zijn, dat kunnen gevangenen overal ter wereld je vertellen, is een soort dood.