Onder de kapstok in de hal van zijn Amstelveense flat staat een lage houten bak, afgedekt met plexiglas. Jules Schelvis rolt het ding – er zitten wieltjes onder – de woonkamer in. De nagebouwde huisjes met ernaast frisse, groene boompjes stellen geen pittoresk dorpje voor. Nee, voor me ligt een minutieuze nabootsing van het Poolse concentratiekamp Sobibor. Compleet met treinrails, goederenwagons, de huizen waar de SS’ers in die jaren bivakkeerden en de Himmel­fahrtstrasse, het pad waar de net aangekomen passagiers naakt doorheen liepen op weg naar de gaskamers.

Jules Schelvis wilde de situatie van destijds zo exact mogelijk schetsen. Juist omdat er niets is overgebleven van kamp Sobibor is het belangrijk precies te zijn. Voor de invalide reizigers was er zelfs een apart spoorlijntje aangelegd tot aan een kuil bij de gaskamers. Zo konden mannen en vrouwen die slecht ter been waren min of meer vanuit de trein de kuil in worden gekieperd. Vervolgens werden ze doodgeschoten.

Jules Schelvis wijst alles in het miniatuurkamp aan op een toon alsof hij lesgeeft aan 4-havo, terwijl ik op mijn knieën zit om de tot leven gebrachte plattegrond zo goed mogelijk te bekijken. Zou hij expres al het gevoel uit zijn verhaal weghouden? Het vertellen van zijn persoonlijke oorlogsverhaal aan anderen is in zekere zin routine geworden. De heftigste emoties zijn na al die jaren enigszins op de achtergrond geraakt, maar ze liggen wel altijd op de loer. De oorlog is de ingrijpendste gebeurtenis geweest in het leven van Schelvis, met onuitwisbare gevolgen. Toch heeft hij een opgewekt karakter en is hij optimistisch van aard. Misschien is hij juist daarom aantrekkelijk voor een jong publiek. Altijd als hij college geeft zit de zaal vol jonge mensen die na afloop om hem heen drommen in de hoop hem even persoonlijk te spreken. Van de achttien overlevenden is Schelvis de enige in Nederland die nog uit eigen ervaring kan vertellen over het vernietigingskamp Sobibor en die positie geeft hem een bepaalde status. Iemand die zoveel heeft doorgemaakt zijn verhaal horen vertellen, heeft iets heroïsch.

Een witte bruidsjurk
Jules Schelvis met zijn Poolse verloofde Rachel, 1939. Foto: archief Jules Schelvis.

Laatst, vertelt Schelvis niet zonder trots, was hij te gast op het kantoor van de landsadvocaat Pels Rijcken & Drooglever Fortuyn, ‘de zaal zat tjokvol’. Naar aanleiding van het proces in München tegen oorlogsmisdadiger John Demjanjuk, die in mei tot vijf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, vertelden advocaat Manuel Bloch en professor Harmen van der Wilt over de juridische aspecten van het proces. Daarna deed Jules Schelvis zijn verhaal. Schelvis arriveerde in juni 1943 in het Poolse dorpje aan de Oekraïense grens. Hij was toen tweeëntwintig jaar. Om ongeveer elf uur in de ochtend, het begin van een zomerse dag, stopte de trein na een reis van tweeënzeventig uur en moest iedereen uitstappen. Een paar uur later waren zijn vrouw, zwager, schoonzus en schoonouders vergast. Dat Schelvis overleefde, was puur geluk. Hij werd later die dag naar een ander kamp gestuurd.

Schelvis is opmerkelijk scherp voor zijn leeftijd. Actief blijven en bezig zijn, is zijn welgemeende advies aan iedereen die ouder wordt. In zijn werkkamer staat een kopieerapparaat en op zijn opgeruimde bureau ligt zijn laptop. In dit vertrek brengt hij elke dag uren door.

De trouwfoto van Jules Schelvis (rechts). Foto: archief Jules Schelvis.

We bekijken wat foto’s uit de tijd voor Sobibor. Schelvis groeide op in een links humanistisch gezin. Zijn ouders waren nauwelijks religieus. Het waren warme, betrokken mensen die het niet konden schelen of zoon Jules met een Joods meisje zou trouwen of niet. Dat deed hij wel omdat hij verliefd was geworden op Rachel, een jonge vrouw toen hij haar leerde kennen, bijna een meisje nog. Op een van de foto’s zien we Schelvis in zijn trouwpak, een trotse jongeman met een grote bos achterover gekamd haar. Het is 1941. Voor hem zit Rachel Borzykowski, de vrouw met wie hij net is getrouwd. Ze draagt een witte bruidsjurk met een rond kraagje en van voren een rij kleine, stoffen knoopjes. Ze heeft de jurk niet alleen zelf ontworpen maar ook zelf gemaakt. Rachel lijkt niet op een stralende bruid, haar blik is mat, afwezig bijna. Waarschijnlijk maakt ze zich zorgen, het is tenslotte oorlog en hoewel zij en Jules verliefd waren, hadden ze op dat moment nog geen trouwplannen. Ze zetten die stap omdat buitenlandse Joden – Rachel had Poolse ouders – zich in die dagen bij de Duitse autoriteiten moesten melden. Op diezelfde foto zie je ook het zusje van Rachel, ze zit naast haar in een identieke bruidsjurk. De twee mannen staan achter hun vrouw samen met de twee bruidsmeisjes, nichtjes van Jules en Rachel. De toch al ongewone foto met die twee bruidsparen krijgt nog een extra dimensie als je beseft dat behalve Jules Schelvis iedereen is omgebracht.

Jules Schelvis met gitaar, 1941.

Het huwelijk dat Rachel en Jules sloten bleek geen bescherming te bieden tegen de plannen van de Duitsers. Joods was Joods, als je werd gepakt, werd je op transport gezet.

Een lieflijke omgeving

Schelvis en zijn schoonfamilie hadden geen idee waar ze naartoe gingen toen de trein vertrok. Ze vermoedden dat ze te werk zouden worden gesteld.

Tijdens de reis naar Polen zaten de meer dan zestig mannen en vrouwen opgepakt in de goederenwagon, vertelt hij. Er was ook nog een baby in een kinderwagen, iedereen vocht om een beetje ruimte. Schelvis had expres dunne kleren aangetrokken zodat hij het niet zo warm zou krijgen in de trein. Hij had een rugzak bij zich en de gitaar waar hij zo aan was gehecht: ‘Ik dacht: ’s avonds is er vast wat tijd over om muziek te maken, misschien wel bij een kampvuurtje. Achteraf behoorlijk naïef.’

In de wagon stonden twee tonnetjes, een was gevuld met water en in de ander kon geplast en gepoept worden. ‘Die stank,’ zegt Schelvis met een vertrokken gezicht, alsof hij de geur nog steeds kan ruiken. De eerste uren van de reis was iedereen aardig tegen elkaar, weet hij nog. Ze probeerden elkaar gerust te stellen door te zeggen dat het misschien allemaal wel zou meevallen. Maar naarmate de uren verstreken, nam de onderlinge irritatie toe. ‘Als de trein plotseling stopte, tuimelde iedereen over elkaar heen, dat was heel ongemakkelijk. Na verloop van tijd ontstonden er kleine conflicten, er werd geruzied over wie er wel en wie er niet bij het raampje mocht staan. Een van de passagiers benoemde zichzelf tot wagonleider maar daar was niet iedereen het mee eens. Bovendien: hoe geef je leiding aan een groep mensen die opgesloten zit?’

Ik keek om me heen en zag barakken met gordijntjes en plantjes voor de ramen.

Aan het eind van deze barre reis ontstond er commotie toen iedereen werd gesommeerd zijn juwelen af te geven aan een SS’er. Dat was het moment dat de meeste reizigers beseften dat hun reis fout zou aflopen, vertelt Schelvis: ‘Sommige vrouwen vroegen om een reçuutje voor de sieraden die ze inleverden.’ Na drie dagen opeengepakt te hebben gezeten, werden de deuren open geschoven en moest iedereen uitstappen. ‘We waren in Sobibor, op het eerste gezicht een lieflijke omgeving. Ik keek om me heen en zag barakken met gordijntjes en plantjes voor de ramen. Er was een moestuin, een wasserij en een paardenstal. De Duitsers wilden ons de illusie geven dat we in een gewoon werkkamp terechtgekomen waren en daar trapten we toch wel in. We begrepen wel dat het naar zou worden, maar dat je gedood werd, kwam op dat moment niet bij ons op.’

Vlak na aankomst werden er tachtig mannen geselecteerd die later die dag naar een ander kamp zouden doorreizen om daar turf te steken. Jules Schelvis voegde zich bij hen. ‘Ik werd nummer eenentachtig. Ons werd verteld dat we vanuit dat andere kamp elke avond zouden terugkeren naar Sobibor. Ik zag dat de SS’ers de mannen die bleven het bevel gaven hun kleren uit te trekken, dan konden ze gaan douchen.’

Schelvis zelf moest ook zijn spullen afgeven. Zijn gitaar, zijn rugzak en de deken die hij van huis had meegenomen bleven achter in een van de barakken. Toen hij de spullen neerlegde, zag hij zijn vrouw Rachel. Ze moest de andere kant op lopen, achter de andere vrouwen aan. Ze keken elkaar aan, het was maar eventjes dat ze elkaars blik konden vangen. Het zou de laatste keer zijn dat hij haar zag. Rachel, zou later blijken, was op weg naar de kleedruimte van waaruit ze de gaskamers in zou worden gestuurd.

De hoge vlammen

Die gaskamers lagen aan de rand van het kamp, onzichtbaar achter de bomen. Als je eenmaal binnen was, kon je er niet meer uit. Iedereen die in Sobibor terechtkwam, werd voor het vallen van de avond om het leven gebracht. In zijn boek Sobibor beschrijft ‘gasmeester’ Erich Bauer hoe dat ging: ‘Er werd nauwelijks weerstand geboden, de Joden gingen argeloos de dood in. Direct nadat de deuren waren afgesloten begon de vergassing. Na dertig minuten werd het stil.’

‘Het duurde een aantal dagen voor het tot me doordrong dat Rachel waarschijnlijk niet meer leefde.’

Schelvis had destijds geen idee wat zijn vrouw te wachten stond of wat zich in Sobibor afspeelde. Nadat hij zijn spullen had afgegeven, wachtte hij op het gras in de zon tot zijn trein naar het andere kamp zou vertrekken.

‘Toen ik om vier uur ’s middags instapte en de trein maar bleef rijden, begreep ik dat ik nooit diezelfde avond zou kunnen terugkeren. In Dorohucza moest ik turf steken. Zwaar werk en de omstandigheden waren erbarmelijk. In gedachten was ik bij mijn familie in Sobibor, maar het duurde een aantal dagen voor het tot me doordrong dat Rachel waarschijnlijk niet meer leefde. Ik zat met vijfhonderd andere Joden in het kamp Dorohucza en een aantal van hen had in de buurt van Sobibor gewoond. Zij wisten wat daar gebeurde, vertelden ze. Ze hadden de hoge vlammen gezien en de stank van verbrande lijken geroken. Ik kon er met mijn verstand niet bij. Waarom lieten de Duitsers ons een reis van tweeënzeventig uur maken om ons daarna meteen te vermoorden?’

Hoofd personeelszaken

Schelvis overleefde meerdere kampen en was zelfs een halve dag in Auschwitz. Als door een wonder overleefde hij die verschrikkelijke jaren. Toen hij in 1945 terugkwam in Nederland, trok hij in bij een tante van Rachel in de binnenstad van Amsterdam. Hij was verbijsterd toen hij besefte hoe weinig mensen levend uit de oorlog terugkwamen. Niet lang na de bevrijding ontmoette hij zijn tweede vrouw. Jo kwam de contributie ophalen voor de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale. ‘Waarom laat je dat kind niet bovenkomen,’ vroeg tante en toen Jo de trap op was geklommen en bij hem in de gang stond, sloeg de vonk meteen over.

Jo was niet Joods maar had haar anti-Duitse gevoelens bewezen met haar werk als koerierster. Ze had geduld met Jules, die in het begin van hun vriendschap nog veel verdriet had om het verlies van zijn eerste vrouw. Ze trouwden en kregen een zoon en een dochter. Schelvis werkte bij het dagblad Het Vrije Volk, waar hij eindigde als hoofd personeelszaken.

Schelvis reisde na zijn pensioen heel Europa af op zoek naar getuigenissen en documenten over Sobibor.

Al die tijd sprak hij weinig over wat er in de oorlog was gebeurd. Met het ouder worden begon, zoals dat wel vaker gaat, het terugkijken. Schelvis reisde na zijn pensioen heel Europa af op zoek naar getuigenissen en documenten over Sobibor. Hij sprak met overlevenden en zocht in archieven. De herinnering aan de oorlogsjaren werd sterker. Een schuldgevoel – waarom heb ik wel overleefd en de anderen niet – had hij niet. Hij zag zichzelf als getuige en niet als slachtoffer. Dat woord heeft iets passiefs, vindt hij, iets zieligs, en zo heeft de nu negentigjarige Schelvis zichzelf nooit willen beschouwen. Maar naarmate de tijd verstreek, voelde hij wel een diepe behoefte om te vertellen wat er met Rachel en haar familie was gebeurd. In 1986 reisde hij voor het eerst terug naar Sobibor. ‘Ik schrok omdat ik niets herkende, dat was heel confronterend. Ik moest mijn fantasie gebruiken om me te herinneren hoe het er destijds had uitgezien.’

Uiteindelijk schreef hij het standaardwerk over Sobibor dat is opgedragen aan zijn drie kleinkinderen, Kim, Martijn en Miriam Rachel. Zijn boek wordt in binnen- en buitenland geroemd om de nauwgezette beschrijving van wat er in dat kamp gebeurde. Ook van de opstand doet Schelvis uitvoerig verslag. De Rus Alexander Petjerski bereidde het verzet voor, schrijft hij. Op 14 oktober 1943 om vier uur ’s middags gaf Petjerski het sein om met de acties te beginnen. Er vielen aan beide kanten doden en gewonden. Veel Joden konden ontsnappen, van hen hebben zevenenveertig de oorlog overleefd. Ook Petjerski, die Schelvis later nog heeft kunnen spreken.

Demjanjuk

In 1999 richtte Schelvis de Stichting Sobibor op, die ervoor moest zorgen dat het kamp waar Rachel werd vermoord altijd herinnerd zou blijven. De hele wereld kende Auschwitz, daar was na de oorlog veel bewaard gebleven, barakken, gaskamers, daar was het kwaad zichtbaar. Logisch dat er tegenwoordig dagelijks duizenden toeristen komen. Maar wie had ooit van Sobibor gehoord? Een klein beetje kennis over de plek waar 170.000 Joden werden vermoord, waaronder 30.000 uit Nederland, was toch niet te veel gevraagd?

De Stichting leidde een rustig bestaan tot ze van het ene op het andere moment bekend werd doordat oorlogsmisdadiger John Demjanjuk in Duitsland terechtstond. Hij werd ervan verdacht kampbewaker te zijn geweest in kamp Sobibor. De aanklacht luidde: medeplichtig aan moord in 29.000 gevallen. ‘Demjanjuk heeft Sobibor op de kaart gezet,’ zegt Schelvis monter. Dankzij het proces dat in november 2009 begon en meer dan twee jaar duurde en waar de internationale pers aanwezig was, is Sobibor niet langer dat volkomen onbekende kamp.

‘Ik kan niet zeggen of ik Demjanjuk zag.’

De beide mannen moeten tegelijkertijd in Sobibor hebben gezeten, de destijds imposante, massieve Demjanjuk en de kleine, tengere Schelvis. De van oorsprong Oekraïense Demjanjuk arriveerde eind maart 1943 in Oost-Polen. Twee maanden later bracht Schelvis er die bewuste dag door. De rechters in München wilden tijdens het proces weten of hij Demjanjuk herkende. Het was een onmogelijke vraag, na zo’n lange tijd. ‘Die Oekraïners droegen een ander uniform dan de Duitsers, ze waren vaak ook ruwer en onbeschofter. Maar of ik hem die dag heb meegemaakt, kan ik niet zeggen.’

Samen met tweeëntwintig Nederlandse zoons, dochters, zussen en broers van in Sobibor vermoorde Joden was Schelvis mede-aanklager tijdens het proces. Hij mocht uitvoerig over zijn ervaringen in 1943 vertellen. En aan het eind, vlak voor de officier van justitie zijn eis zou formuleren, mocht Schelvis ook zeggen hoeveel jaar gevangenisstraf Demjanjuk verdiende. ‘Tijdens mijn requisitoir zei ik dat het mij niet uitmaakte of hij de gevangenis inging en dat meende ik. Lang niet iedereen was het met me eens.’

Schelvis en Demjanjuk hadden tijdens de dagenlange zittingen in de rechtszaal geen rechtstreeks contact met elkaar. Demjanjuk toonde ook geen enkele belangstelling voor het verhaal van Schelvis. Hij lag tijdens het proces in een ziekenhuisbed en deed meestal alsof hij lag te slapen. Pas wanneer hij begon te snurken werd het de rechter te gortig en schorste hij de zitting. Eén keer richtte Demjanjuk zich op. Toen Schelvis de plattegrond van het kamp Sobibor liet zien, keek hij nieuwsgierig naar het geprojecteerde beeld. Na een paar minuten plofte hij weer ongeïnteresseerd in de kussens.

Schelvis spreekt gecontroleerd en beheerst over de oorlogsjaren. Halverwege de jaren tachtig was er nog een proces in Duitsland dat hij bijwoonde. Die keer getuigde hij tegen Karl Frenzel, een van de ergste moordenaars in kamp Sobibor, maar voor dat proces was nauwelijks belangstelling, ook niet van de pers. ‘Terwijl hij een échte moordenaar was en Demjanjuk maar een ondergeschikte positie had.’

Demjanjuk, die eerder dit jaar werd veroordeeld voor zijn rol als kampbewaker in Sobibor, is met zijn eenennegentig jaar een jaar ouder dan Jules Schelvis. Na zijn veroordeling verruilde hij de gevangenis voor een comfortabel Duits bejaardentehuis. De humanist Schelvis vindt het prima dat Demjanjuk zijn hoger beroep in vrijheid mag afwachten. ‘Dankzij het proces kennen inmiddels miljoenen mensen de gruwelijke realiteit van het vernietigingskamp Sobibor en dat is veel belangrijker dan je druk te maken om Demjanjuk zelf.’

Altijd zelf denken

Als ik hem vraag hoe hij op zijn leven terugkijkt, of hij een gelukkig mens is geweest, zegt hij zonder aarzeling ‘ja’. Ondanks de oorlog?

De jonge generatie wil hij vooral meegeven dat je je nooit door anderen moet laten meeslepen.

Dan raakt hij voor het eerst geëmotioneerd, niet vanwege de oorlog maar omdat hij zijn vrouw Jo zo mist. Ze stierf in 2001. Nu is het tijd om voor haar een monument op te richten, vindt hij, deze ‘menslievende en altruïstische vrouw’ verdient dat en daarom schrijft hij een boek over haar leven, dat hij in eigen beheer zal uitgeven. ‘Ik heb wel eens gedacht dat het misschien niet klopte dat ik zo snel na de oorlog weer ben getrouwd, maar ze was zo’n steun voor me. Jo cijferde zich altijd helemaal weg. Ze ging overal mee naartoe, naar alle processen en naar alle lezingen en ze had de grootsheid om niet over zichzelf te praten.’

Zo’n goed huwelijk verzacht de pijn, zegt Schelvis. Het gaf hem bovendien de kracht om te vertellen over de oorlog en het kamp. ‘Hoeveel mensen zijn er nu nog die het uit eerste hand kunnen vertellen?’ De jonge generatie wil hij vooral meegeven dat je je nooit door anderen moet laten meeslepen. Je moet in dit leven onafhankelijk zijn, autonoom, altijd zélf denken en je eigen mening vormen.

Vragen de studenten wel eens of hij ondanks alles wat hij meemaakte geloof in de mensheid bleef houden? Schelvis knikt. ‘Dat vertrouwen heb ik gehouden.’ Hoe dan, vraag ik. Dat weet ik niet, antwoordt de man die ooit alles verloor zachtjes. ‘Ik ben er zelf ook verbaasd over,’ zegt hij met een lachje. ‘Het zal met mijn karakter te maken hebben en misschien speelt mijn opvoeding een rol. Ik ben in de traditie van het humanisme groot geworden, hier in dit leven moet je het maken en dat heb ik geprobeerd te doen.’

Museum

Demjanjuk was afgelopen mei (2011) net tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld door de Duitse rechtbank toen tot ieders verbazing het museum op het voormalig kampterrein Sobibor van de ene op de andere dag werd gesloten. Ironisch, want dankzij het proces was de naamsbekendheid van het kamp veel groter geworden en nu stonden bezoekers voor een dichte deur. Na de oorlog bestond Sobibor lange tijd alleen uit natuur en wildernis. Later kwam het museum dat in de zomer openging voor het publiek. De Poolse overheid zei geen geld meer te hebben, de tentoonstellingen en rondleidingen werden eerst gehalveerd en daarna stopgezet. Begin juli werd er mede dankzij tussenkomst van het Nederlandse ministerie van VWS een – tijdelijke – oplossing gevonden en ging het museum weer open. Het is al jaren de bedoeling dat Sobibor een permanente herdenkingsplek wordt, maar de weg ernaartoe verloopt moeizaam, ook al omdat er vier landen bij de besprekingen betrokken zijn: Polen, Slowakije, Israël en Nederland. De komende maand zal bekend worden of en hoe de herinrichting van Sobibor verder zal gaan. De Stichting Sobibor heeft een nauwe band met het ministerie van VWS, dat hierover onderhandelingen voert met de andere drie landen. Binnen een paar weken hopen de vier landen weer met elkaar om de tafel te zitten. De herinrichting zou over twee jaar klaar moeten zijn.