Igor Cornelissen (1935-2021) vertrok in 1958 als verslaggever bij de editie-Deventer van het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk om in Amsterdam politieke en sociale wetenschappen te gaan studeren. Hij was contactueel ingesteld, had een brede interesse en radicaliseerde – als gevolg van de tijdgeest in combinatie met de door hem gekozen studierichting – in een tempo dat de door hem als voorzitter geleide studentenorganisatie Politeia nauwelijks kon bijbenen.

Cornelissen sloot zich aan bij de Vierde Internationale, een stroming binnen het communisme die voor het historisch gelijk van de door Stalin geliquideerde marxist Leon Trotski opteerde.

Hij maakte zijn studie niet af, maar belandde in 1962 via zijn Politeia-contacten als redacteur op de loonlijst van Vrij Nederland. Slechte zaak, oordeelde de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD, voorloper van de AIVD) in een dossier waar Cornelissen decennia later de hand op wist te leggen.

De dienst vroeg zich af waarom het destijds nog PvdA-getrouwe weekblad uitgerekend ‘deze mistige politieke figuur’ had aangetrokken, maar troostte zich met de gedachte dat ‘deze er wel snel uit zou vliegen’. Cornelissen stevende echter af op een dienstverband bij Vrij Nederland dat 35 jaar zou standhouden.

In Raamgracht 4 (1998), het tweede deel van zijn memoires, citeerde hij gretig uit Inzagedossier 2.290.788-26, waarin de geheime dienst zorg uitsprak over de overstap van de ultralinkse student naar de burgerlijke pers. Wie de grijstinten uit de alledaagse werkelijkheid filtert, houdt humor over, stelde de auteur tevreden vast.

Vrij om z’n gang te gaan

De gouden jaren van redacteur Igor Cornelissen vielen samen met de oplagestijging die het progressieve weekblad doormaakte toen het zich in de tweede helft van de jaren zestig opwierp tot spreekbuis van de protestgeneratie. Hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse, aangetreden in 1969, profileerde Vrij Nederland nadrukkelijk als ‘auteurskrant’.

Als hij in de redactievergadering meedeelde dat hij een serie over arbeidersraden in Joegoslavië in de pen had, had hij zijn retourtje Belgrado al op zak, om drie weken later met een koffer vol verhalen weer op te duiken.

Een geschikter podium had Cornelissen zich niet kunnen wensen. Elke ingeving kon hij vanaf dat moment vertalen in een artikel – een mogelijkheid die geen ander medium hem had kunnen bieden. Als hij in de redactievergadering meedeelde dat hij een serie over arbeidersraden in Joegoslavië in de pen had, had hij zijn retourtje Belgrado al op zak, om drie weken later met een koffer vol verhalen weer op te duiken. ‘Ik kon schrijven wat en waarover ik wilde, er was geen censuur bij Vrij Nederland. Ik was vrij om m’n gang te gaan,’ zou hij er later over zeggen.

Eigenzinnige koers

Zijn eigenzinnige koers stond steevast garant voor fascinerende kopij, al was niet altijd iedereen overtuigd van de urgentie van de stukken die hij inleverde. Zijn specialiteit was de Oost-Westverhouding, de opkomst en later de neergang van het communisme. Veel van zijn gekrulde zinnen landden diep in het brein van de lezer.

Ik herinner me flarden tekst van een halve eeuw geleden, zoals de vermoeide uitspraak van een gemeentelijk voorlichter uit een artikel over de met sloop bedreigde urinoirs van Amsterdam (1973): ‘Ach ja meneer, komkommertijd zeker?’ Of hoe hij beschreef hoe hij in Albanië (1978) door een geheim agent in de gaten werd gehouden. De spion had zich verschanst achter een dagblad waarin een gaatje was geknipt. ‘En toen ik opstond om naar de wc te gaan, bewoog die krant méé.’

Linkse dwarsdenkers

Igor Cornelissen was op z’n best als hij volop z’n eigen baan kon trekken. Hij was een bohemien, een artistiekeling en bepaald geen kantoormannetje dat alles uitvoerde wat de baas van hem vroeg. Zijn artikelen sloten zelden aan op de actualiteit, hij was geen primeurjager.

Ik maakte hem bij Vrij Nederland mee vanaf mijn indiensttreding in 1985 tot en met zijn vrijwel geruisloze vertrek in 1997. In de twaalf jaar waarin we collega’s waren, vertoonde hij zich zelden op de redactie. Incidenteel woonde hij op woensdagochtend een redactievergadering bij, na afloop waarvan hij steeds schielijk in zijn jas schoot en vertrok.

Zijn doorwrochte, bovengemiddeld goed geschreven stukken over linkse dwarsdenkers met wie hij zich verwant zal hebben gevoeld – van Henk Sneevliet tot Fritjof Tichelman, van Ger Harmsen tot Roel van Duyn – kwamen steeds prominent in de krant.

De enkele keer dat we met elkaar in gesprek raakten, ging het vooral over jazz, zijn en mijn passie, de muziek waar hij ooit meeslepend over had geschreven en die hij als trompettist vanaf 1972 vertolkte als leider van de IGORiginal New Hot Shots, het huisorkest van literair café De Engelbewaarder.

Het aantal optredens liep terug toen hij begin jaren tachtig naar Zwolle verhuisde en de noodzaak wegviel om dagelijks in Amsterdam te zijn.

Gedreven rasindividualist

Igor Cornelissen was een gedreven rasindividualist die – althans wat mij betreft – vanachter het toetsenbord beter tot zijn recht kwam dan in het gesprek. Dat ik hem een beetje heb leren kennen, komt vooral doordat ik zijn vijfdelige memories heb verslonden, te beginnen met het in 1983 uitgegeven Van Zwolle tot Brest-Litowsk. Vorig jaar verscheen het slotakkoord Mijn opa rookte een pijp.

Zijn dertig boeken vloeiden voort uit het Chinese spreekwoord dat zijn motto werd: ‘De bleekste inkt is sterker dan het sterkste geheugen.’

In alle boeken kwam ik verhalen tegen over intriges bij Vrij Nederland waar ik tot dan toe slechts zijdelings van op de hoogte was. Boeiende lectuur, al kan ik me niet voorstellen dat Igor zich met stemverheffing zal hebben gemengd in het tumult waarvan hij in zijn proza gewaagt. Hem kennende zal hij het geruzie bedachtzaam pijplurkend vanaf de zijlijn hebben aangehoord, nu en dan een aantekening krabbelend die hij op een dag zou verwerken in de terugblikken die hij ooit ging schrijven.

De dertig boeken die het oeuvre van deze gezellige brombeer omvat, vloeiden volgens eigen zeggen voort uit het Chinese spreekwoord dat zijn motto werd: ‘De bleekste inkt is sterker dan het sterkste geheugen.’

Hij overleed zaterdag 13 maart aan een hartstilstand, in het harnas zogezegd.

De laatste jaren combineerde hij de schrijverij met het runnen van een antiquariaat (samen met een 33 jaar jongere kompaan). Zijn koopwaar prees hij aan in wervende tekstjes, zoals op vrijdag 12 maart: ‘Igor Cornelissen en de opgetrokken kruitdampen van de provobeweging.’

Alles was gezegd. Het zouden zijn laatste regels zijn.