De Nacht van Schmelzer is – even afgezien van de Fortuynrevolte – het belangrijkste breekpunt in de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het ging om de nacht van 13 op 14 oktober 1966 (jongere lezers, bent u er nog?). Toen bracht de Katholieke Volkspartij het geestverwante kabinet-Cals ten val. Directe aanleiding was een gat in de begroting. In feite werd KVP-leider Schmelzer gedreven door wantrouwen tegen regeringspartij PvdA. Dat de Nacht zo berucht werd, lag aan iets anders: de confessionelen ruilden met wel heel veel gemak de ene voor de andere coalitiepartner in. De laatste verkiezingen waren in 1963 gehouden en die leidden tot een centrum-rechts kabinet van KVP, VVD, ARP en CHU. Het kabinet kon geen overeenstemming bereiken over het omroepbeleid (de confessionelen wilden geen reclame op de televisie) en viel begin 1965. Zonder tussentijdse verkiezingen regeerden KVP en ARP door met de PvdA. Na de Nacht van Schmelzer werd een confessioneel rompkabinet onder leiding van Jelle Zijlstra gevormd. Alweer zonder dat er verkiezingen waren gehouden. Het leidde tot grote commotie in de democratiseringsbeweging die net op gang was gekomen. De PvdA, die aan de kant was gezet, koos voor de polarisatie: de roomsen moesten op de knieën worden gedwongen. D66 werd opgericht als daad van protest tegen regenten als Schmelzer. De linkervleugel van de KVP haakte af en richtte de Politieke Partij Radicalen op. Na de Nacht stond voor een nieuwe generatie politici vast dat nooit meer een kabinet mocht worden gevormd zonder voorafgaande verkiezingen. Die traditie heeft bijna een halve eeuw standgehouden.
Hoe onmogelijk is het nog, een tussentijdse wisseling van de macht zonder verkiezingen?