In zijn nieuwe boek weigert Hisham Matar zijn eigen geschiedenis als emotioneel verhaal te vertellen. Die terughoudendheid geeft zijn proza zo’n geladen kracht.

‘Schuld is de eeuwige metgezel van de banneling,’ schrijft Hisham Matar (1970), kind van Libische ouders, in zijn in het Engels geschreven getuigenis The Return. Als diplomatenkind werd hij geboren in New York, zijn jeugd bracht hij door in Tripoli en later in Caïro, waarheen het gezin vluchtte in 1979. Dat exil-bestaan was een gevolg van de opstelling van zijn vader Jaballa Matar, die Khadaffi en zijn getrouwen als ordinaire criminelen beschouwde en leiding gaf aan de oppositie tegen diens dictatuur. Hij was een geduchte tegenstander, als zoon van een legendarische vader die de Italianen bevocht, als oud-militair en diplomaat onder koning Idris, als geslaagd zakenman. Dankzij dat geld stond hij aan het hoofd van een klein leger in Tsjaad, paraat om Khadaffi af te zetten. Het lot besliste anders: in 1990 werd Jaballa ontvoerd door de Egyptische geheime dienst en in het geheim uitgeleverd aan het Libische schurkenregime – Hisham was negentien, hij studeerde in Engeland. In zijn geboorteland aangekomen werd Jaballa direct naar de beruchte, zwaar beveiligde Abu Salim-gevangenis gebracht. Zijn familie bleef in onzekerheid over zijn lot. Schrijnend verhaalt Hisham Matar hoe zijn moeder voor de Bayern München-fan Jaballa niet alleen de op de televisie uitgezonden wedstrijden van die club op videobanden opneemt, maar op zeker moment álle voetbalwedstrijden. Daar stopte ze mee toen ze zijn eerste brief kreeg, in 1993, uit de gevangenis gesmokkeld.

Ga nooit de concurrentie aan met je geboorteland, omdat je die zult verliezen.

Valse naam

Hisham Matar gaf eerder op een andere manier uiting aan deze slagschaduw over zijn bestaan: die kreeg literair vorm in zijn eerste twee romans, Niemandsland (2006) en Anatomie van een verdwijning (2011). In die terecht gelauwerde fictie zijn de protagonisten jongens; het ballingenbestaan én de verdwenen vader zijn een gegeven. Het vanuit volwassen perspectief geschreven verhaal dat hij in De terugkeer wilde vertellen, vond bedding in non-fictie. We lezen hier over zijn jeugd, die in het licht stond van zijn vaders oppositiewerk en het gevaar dat uitging van de moorddadige Libische geheime dienst. We horen hoe Hisham zich daarom op een Britse kostschool moest bedienen van een valse naam, hoe zijn oudere broer in Zwitserland, waar hij schoolging, net wist te ontkomen aan de langharige Libische geheim agenten die jacht maakten op deze zoon van hun voornaamste tegenstander. Maar ook horen we over het bestaan van de achtergeblevenen na de verdwijning van Jaballa. We maken mee hoe Hisham campagne voert om duidelijkheid te verkrijgen over het lot van zijn vader, we zien hem terugkeren na de val van het Khadaffi-regime in 2011 en zien hem verenigd met zijn Libische familie.

En steeds weerklinkt daarbij op de achtergrond de raad die Jaballa Matar zijn zoon gaf: ga nooit de concurrentie aan met je geboorteland, omdat je die zult verliezen – de funeste waarheid van dat advies leefde hij voor, omdat hij niet anders kon.

Verheerlijking

Het mag duidelijk zijn: De terugkeer lezen is een adembenemende ervaring. Niet alleen door de recente geschiedenis die hier een persoonlijk gezicht krijgt via Jaballa’s wedervaren en de zoektocht van Hisham, maar ook door de vele verhalen, door de details – Khadaffi bezocht regelmatig de Salim-gevangenis om daar zijn tegenstanders te aanschouwen en de ingevroren lijken van de doodgefolterden. Of, minder gruwelijk maar niet minder tragisch, het lot van Hishams neef Izzo, die als rebel vocht in de revolutie tegen Khadaffi’s troepen en uiteindelijk viel door toedoen van een scherpschutter. En vooral, al klinkt dat wellicht raar, door de merkbare onwil van Hisham om dit alles te vertellen, of liever: om van deze verhalen een ‘verhaal’ te maken. Een verhaal zoals we dat kennen in onze door een gepersonaliseerd medium als de televisie gedomineerde tijd, een verhaal dus dat emotie bevat, leed waarbij we van een comfortabele afstand kunnen genieten. Matar weigert daaraan mee te doen, hij kiest voor een meer literaire benadering uit zijn streven naar authenticiteit. Die terughoudendheid geeft zijn proza zo’n geladen kracht.

Dat zal niet de enige verklaring zijn waarom Hisham Matar schrijft zoals hij schrijft. Zijn woorden, zinnen, boeken hebben niets van de warmte die nogal wat Arabische vertellingen aankleeft. Matar schrijft op en top als een Engelsman, zij het dat we het door de aard van zijn onderwerp moeten stellen zonder ironie, satirische inborst, bevrijdende lach – evenzeer vertrouwd Brits. Het gewicht van het onderwerp: Hisham kende geen normale jeugd; hij had geen vader en dus ook geen manier meer om zich tegen het vaderlijk voorbeeld af te zetten. Hij kan, op een hoger plan bezien, eigenlijk niet terugkeren naar het land van zijn jeugd – en toch doet hij het, in 2011 – dat is de crux van deze memoir.

En dat in die zo karakteristieke stijl, cerebraal en verhalend tegelijk: ‘Ik had geluk dat ik de kleinzoon van Hamed Matar was, zo werd mij op ontelbare manieren zonder woorden duidelijk gemaakt. Als kind zag ik dat veel mensen om me heen hem verheerlijkten, en omdat zo’n verheerlijking een persoon eerder aan het oog onttrekt dan hem onthult, waren de eerste indrukken die ik van hem had troebel en werd ik nog nieuwsgieriger naar de man die hij was geweest.’

Onverzettelijk

De vraag die Matar, vanuit de irrationele hoop dat zijn vader nog in leven is, blijft bezighouden is: wat was zijn lot? Bevond hij zich onder de 1270 politieke gevangenen die op 29 juni 1996 op last van Khadaffi in de Salim-gevangenis werden afgeslacht? Wat moet hij met de getuigenis van een ex-gevangene die zijn vader in 2002 in leven gezien zegt te hebben? In de loop van zijn onderzoek naar zijn vaders lot, krijgt De terugkeer het karakter van een aanklacht – evenzeer ingehouden, doordat Matar alleen de feiten laat spreken. Want ja, Tony Blair en andere prominente Labour-politici werden in 2003 maatjes met Khadaffi; de Britse oliebelangen moesten veilig worden gesteld. Opeens werd Londen toen de hangplek voor Libische moordenaars. ‘Niemand van ons voelde zich veilig,’ schrijft Matar. We lezen hoe de zo heilig verklaarde Nelson Mandela niet thuis gaf voor een verzoek om zijn invloed uit te oefenen op zijn vriend Khadaffi, bij het verkrijgen van duidelijkheid over Jaballa. Jaballa zei tegen zijn medegevangenen die gemarteld zouden worden: ‘Jongens, als je klem zit, zeg je maar dat je in opdracht van Jaballa Matar hebt gehandeld.’ Deze onverzettelijke verliezer reciteerde almaar hardop gedichten, tot hij stierf.

De terugkeer
Hisham Matar, vertaling Manik Sarkar, Meulenhoff, 287 p., € 19,99