Om tien uur ’s ochtends ging de telefoon. Ik was in de tuin. De dag buiten zou zinderend heet gaan worden, zoals iedere dag in augustus in Italië. Ik stapte door het raam de grot in en nam op.

‘Hi Anne, it’s Michele.’

Ik keek op de klok. Tien uur. Dat betekende vier uur ’s nachts bij Michele in New York.

‘Ik kan niet slapen,’ zei Michele, zonder dat ik iets hoefde te vragen. ‘Het is Bruce. Ik heb via via gehoord dat hij al tien dagen in coma ligt in een Romeins ziekenhuis. Iets met zijn hart. Kan jij…?’

Bruce. Ik had hem drie weken eerder nog gezien, tijdens een feest in de cantina van vrienden uit mijn dorp in Lazio, vijftig kilometer boven Rome. Toen ik met geknepen ogen tegen het helle licht buiten de weldadige koele schemer in kwam, zat hij al aan de lange tafel in de uit tufsteen gehakte ruimte. Blij om mij te zien, zoals altijd, en ik was blij om hem te zien. Hij zag er onverzorgd uit, maar dat was niets bijzonders. Zijn grijs geworden krullen hingen...