‘De zon die na afloop van de nachtvisserij boven de horizon klimt. Rondom niets dan stilte, ruimte, golven. De bemanning is nog bezig de boel op te ruimen of ligt al in de kooien. Duizenden uren heb ik zo ’s morgens vroeg in m’n eentje op de brug van het schip doorgebracht. Mijmerend. Niet dat ik hardop in mezelf zat te praten, maar ik was wel aan het nadenken en filosoferen. Ik luisterde naar mezelf, zeg maar.

Vijf jaar geleden ben ik na vijfenveertig jaar gestopt met vissen. Mijn vrouw vindt het prettig dat ik nu permanent aan wal ben, maar gek genoeg mist zij dat ik thuiskom als ik twee weken op zee ben geweest. Dat weerzien gaf zo’n feestelijk gevoel, zegt ze.

Ik stam uit een eeuwenoud Katwijks visserij­geslacht. Overgrootvader, grootvader, vaders, ooms, broers, neven – in onze familie was iedere man visser van beroep. Als vijfjarig knulletje voer ik met mijn vader voor het eerst het zeegat uit. Het idee was: hoe jonger je erbij bent, des te minder last heb je later...