De bezorgdheid van Lodewijk Asscher over de radicalisering van een deel van de Turks-Nederlandse jongeren blijkt achteraf toch terecht te zijn geweest.

Najaar 2014 brak de eerste Nederlands-Turkse oorlog uit. De hoofdrolspeler van Haagse kant was vicepremier en Minister van Integratie Lodewijk Asscher. De sociaaldemocraat vroeg zich hardop af of religieuze organisaties als Süleymanci,  Milli Görüş, Diyanet en Fethullah Gülen niet aan de leiband van Ankara liepen. Hij wilde ze vijf jaar lang laten ‘monitoren’, in Turkse kring werd dat meteen vertaald in: hij zet de AIVD op ons.

Nog geen maand later stuurde Asscher een onderzoek van bureau Motivaction naar de Kamer waaruit zou blijken dat tachtig procent van de Turkse jongeren in Nederland geweld uit naam van de jihad begrijpelijk vond. Negentig procent zag Syriëgangers als helden. Het onderzoek rammelde van alle kanten, constateerde het Sociaal en Cultureel Planbureau eind 2015. Maar toen had de minister in een...