Op de binnenplaats van het voormalige bedelaars- en landlopersgesticht in het Drentse Veenhuizen loopt Suzanna Jansen tussen de decorstukken. Ze is nu nog alleen; straks zal deze plek zich vullen met de acteurs en muzikanten van Het Pauperparadijs, een voorstelling gebaseerd op haar gelijknamige boek dat in 2008 verscheen en meteen een bestseller werd. Weken brengt ze nu al in Veenhuizen door, omdat ze als initiatiefnemer en dramaturg nauw betrokken is bij het project. ‘Pfffft,’ zegt ze. ‘Weet je dat ik het elke dag raar vind om hier te zijn? Wij brengen ons verhaal precies op de plaats waar al die mensen vergeten en verloren hebben rondgelopen. Mijn overgrootvader Harmen zat hier gewoon, hier, op deze plek,’ zegt ze, wijzend naar de grond.
In het boek beschreef Jansen de geschiedenis van de voormalige bedelaars- en landloperskolonie Veenhuizen, ‘Hollands Siberië’ in de volksmond, waar haar eigen voorvaderen hebben gewoond. Tobias Braxhoofden was de eerste, in 1828 trok hij van Delft naar Veenhuizen om er bewaker te worden. Kort daarvoor waren in dit onontgonnen gebied drie gestichten verrezen, op last van generaal Johannes van den Bosch, die met zijn Maatschappij van Weldadigheid de armoede in Nederland wilde uitroeien. Duizenden zwervers werden overal in Nederland van de straat geplukt en ondergebracht in het verre Drenthe, waar ze het land moesten bewerken, en orde en tucht ondergingen in het kader van een heropvoeding. Op papier zag het er prachtig uit, maar Veenhuizen werd een geldverslindend project, dat hulpbehoevenden creëerde die buiten Veenhuizen een stigma hadden. Wie in Veenhuizen had gezeten, was uitschot.