Interview / Dichteres Hagar Peeters

Dichteres Hagar Peeters leeft in haar hoofd. Het is een vloek en een zegen. Als haar gedachten gedichten worden: mooi. Maar soms is de uitknop zoek en drijft ze weg in een maalstroom van mijmeringen. In haar kleine, zwarte studeerkamertje, ‘een soort eigen uitvergroot hoofd’, beziet ze de wereld.

‘Soms bekruipt mij het gevoel dat ik als dichter wel érg in de marge leef,’ zegt Peeters (38) terwijl ze melk opwarmt in een steelpannetje op het fornuis. De keukenramen bieden zicht op een stuk blauwe lucht boven de identieke huizenblokken in de Amsterdamse wijk Zeeburg. Alle ramen aan de overkant zijn donker. ‘De mensen zijn naar hun werk,’ zegt Peeters. ‘Toen ik net dichter was, kon ik zó jaloers zijn op iedereen met een gewone baan. Dat zijn tenminste normale, nuttige mensen, dacht ik, met auto’s, koophuizen en kinderen; de hoekstenen van de samenleving. Het enige wat ik maak, zijn een paar letters op papier.’ Ze loopt met twee dampende mokken de...