Zo kende ik het: in Nederland was het christelijke geloof verreweg de dominante godsdienst, en tegelijkertijd werd er tegen geen enkel geloof zo geageerd als tegen het christendom. Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Maarten ’t Hart, ze kwamen woorden te kort om aan te geven hoe kwalijk en deformerend die christelijke dogma’s waren. Het mooiste was natuurlijk dat ze wisten waarover ze het hadden. Alleen van Karel van het Reve kan ik me een enkel mild woord herinneren, over een pastoor die in de oorlog de verzetsmensen voorhield dat ze ‘eigenlijk’ niet mochten doden. Die relatieve mildheid is veelzeggend, want Van het Reve was van huis uit communistisch, en waarschijnlijk daarom in staat ook nog een paar lichtpuntjes te ontwaren in een godsdienst die hem vanaf zijn vroegste jeugd wezensvreemd was. Maar Kousbroek en ’t Hart zijn gewassen door de christelijke wateren, hun godsdienstkritiek had niets vrijblijvends, maar sneed in eigen hout. Weerzin tegen het eigen...