Vandaag werd bekend dat George Martin, producer van The Beatles, is overleden. In 1984 sprak toenmalig VN-redacteur Frits Abrahams hem uitgebreid over de rivaliteit, de ruzies en de drugs. ‘Yoko Ono was niet het soort mens waar je hartelijk tegen kon zijn.’

George Martin: ‘Het nieuws over de moord op John Lennon hoorde ik ’s morgens op de radio, kort nadat ik was opgestaan. Ik belde meteen Paul McCartney op, want we zouden die dag samen de studio ingaan voor opnamen. Hij wist het al en ik zei: “Je komt nu zeker liever niet naar de studio.” Maar hij antwoordde: “Ik moet het toch maar doen.” “Weet je het zeker?” vroeg ik nog. “Ja,” zei hij, “dat is beter dan hier thuis rond te hangen.” Paul dacht dat we het met werken konden verdringen, maar we hebben de hele dag niets uitgevoerd. We zaten maar in de studio en we praatten over John en over vroeger. Het was een manier om de schok te verlichten. Paul was even wanhopig geschokt als ik. So we tried to remember the good times…

George Martin blijkt een lange, slanke man met opvallend lichtblauwe ogen te zijn, die praat in het verzorgde Engels van de betere standen. Een wellevend man die, zoals ik spoedig zal merken, ook op uiterst wellevende wijze venijnig kan worden als de interviewer daartoe aanleiding geeft.

Vorige week was hij even in Nederland voor de promotie van zijn volumineuze boekwerk Making Music, dat in de Nederlandse vertaling onder de titel Popmuziek door uitgeverij Het Spectrum is uitgebracht. Het is een zeer serieus boek dat een schat aan gegevens bevat over het schrijven en arrangeren van popmuziek, de rol van de instrumenten, het opnemen in de studio en de platenhandel. Martin interviewde zelf diverse groten uit de muziekwereld, zoals McCartney, Paul Simon en Sting.

‘Ik was me er bij het samenstellen erg van bewust dat zo’n soort boek nog niet bestond,’ zegt hij. ‘Het moest een boek worden dat alle aspecten van de muziekbusiness behandelt, maar het mocht niet de gedetailleerdheid van een encyclopedie hebben. Het is niet alleen bestemd voor jonge mensen die als popmuzikant carrière willen maken. Ik denk dat het ook voor ouderen interessant is om te zien wat er in die wereld omgaat. De meeste mensen van mijn generatie kijken nogal neer op popmuziek, ze staan er argwanend tegenover, maar dit boek vertelt ze dat het er heel wat serieuzer aan toegaat dan ze denken.’

Martin is een self-made man, afkomstig uit een arme wijk in het noorden van Londen, waar hij als zoon van onmuzikale ouders zelf zijn weg moest vinden op zijn ontdekkingsreis door de muziekwereld. ‘Ik werd nooit aangemoedigd, maar toch speelde ik al op vierjarige leeftijd op de piano die we thuis toevallig hadden. Ik maakte mijn eigen liedjes en op veertienjarige leeftijd leidde ik een bandje. Toch dacht ik nooit aan een muzikale carrière. Ik wilde vliegtuigontwerper worden, totdat iemand me bewoog muziek te gaan studeren aan de London School of Music. Ik studeerde orchestratie en compositie en ik leerde hobo spelen waarmee ik later zelfs beroepsmuzikant werd. Ik zat in dans- en jazzbandjes en overdag nam ik een baantje bij de platenmaatschappij EMI om iets extra’s te verdienen.

Mijn ambitie was om componist van filmmuziek te worden. Van platen maken wist ik aanvankelijk helemaal niets, maar ik raakte er geleidelijk aan verslaafd. Ik ontdekte hoe creatief je in populaire muziek bezig kunt zijn, veel meer dan in de klassieke muziek waar zoveel mensen je al zijn voorgegaan. Bij popmuziek begin je met niet meer dan een krabbeltje.’

In 1954, vier jaar na zijn entree bij EMI, werd de nog pas negenentwintigjarige Martin hoofd van het Parlophone-label, een tamelijk obscuur filiaal van EMI dat zijn bestaansrecht vooral ontleende aan de maatschappijen van Columbia en HMV. Martin: ‘Parlophone, dat was ik. Ik deed er alles — klassiek, jazz, nauwelijks rock — en ik werkte vooral met komieken. Ik maakte platen van de Goon Show, de humoristische radioprogramma’s met Peter Sellers en Spike Milligan.’

In het voorjaar van 1962 klopte Brian Epstein, de ambitieuze manager van de onbekende popgroep The Beatles, bij hem aan. Epstein was ten einde raad, al liet hij dat zo min mogelijk blijken: al zijn pogingen om een platencontract te krijgen waren tot dan toe tevergeefs geweest — óók bij EMI. Na afloop van het onderhoud kon Epstein opgelucht een telegram naar The Beatles in Hamburg versturen: Martin was bereid de groep een auditie toe te staan (nog geen platencontract, zoals Epstein in zijn opwinding meldde). The Beatles — toen nog met hun oorspronkelijke drummer Pete Best — vervoegden zich zo snel mogelijk bij de studio’s van EMI aan Abbey Road.

Wat The Beatles me lieten zien, was pretty awful stuff.

Wat was uw eerste indruk van hen?
‘Toen ik ze liet tekenen, wist ik dat ik iets werkelijk belangrijks te pakken had, maar ik had nog geen idee hoe ik het verder moest aanpakken. Hun persoonlijkheid was voor mij het belangrijkst, ze hadden charisma. Ze hadden hetzelfde gevoel voor humor als ik, dezelfde oneerbiedigheid en ze kenden mijn comedy-platen. Ik was bekender dan zij toen ze kwamen, en ze hielden van wat ik gedaan had. Vanaf het begin mocht ik ze en vond ik het prettig om met ze te werken. Maar in muzikaal opzicht waren ze toen niet goed. Eerlijk gezegd dacht ik dat ze zelf helemaal geen songs konden schrijven. Wat ze me lieten zien, was pretty awful stuff: liedjes als P.S. I love you en Love me do was het beste wat ze me konden aanbieden. Paul had me ook al een keer Please Please Me voorgespeeld, maar heel langzaam, als een soort ballad van Roy Orbison. Een vervelend nummer. Pas toen ze het versnelden, was ik er verrukt van. Ik weet nog dat ik na het beëindigen van de opname van Please Please Me — hun tweede single — tegen ze zei: “Heren, jullie hebben je eerste nummer één.” The Beatles gingen pas prachtige liedjes schrijven na hun eerste successen.

Eén penny

Parlophone zou The Beatles een bijzonder matig contract hebben aangeboden dat door Epstein geaccepteerd werd. Klopt dat?
‘Ik moest Parlophone besturen binnen de richtlijnen die EMI mij gaf. Ik mocht niet boven het royaltypercentage gaan dat de managingdirector had opgelegd. Dus toen ik ze contracteerde, gebeurde dat volgens de standaard-overeenkomst die er voor elke nieuwe artiest was. Dat betekende dat ze één penny per verkochte plaat kregen. Dat was laag, maar normaal voor de recordbusiness van 1962. De verkopen waren toen in het algemeen nog niet erg groot, de artiesten verdienden alleen aan hun concerten. Toch was het een voorrecht om recording artist te zijn. Kortom, ik hoefde ze niet méér te betalen, Epstein zou geld toegegeven hebben om platen te mogen maken.’

Maar waarom kregen ze dan zo weinig publiciteit van Parlophone als u overtuigd was van hun mogelijkheden?
‘Ik had geen enkele zeggenschap over de promotie. Telkens als ik binnen EMI iets wilde bereiken, moest ik er voor vechten. Dat maakte me erg gefrustreerd. De platen die ik wilde uitbrengen, moest ik zelfs eerst voorleggen aan een commissie. Parlophone werd behandeld als het arme broertje van EMI, alle aandacht ging naar een grote maatschappij als Columbia, want die had de Amerikaanse import. Toen ik met Love me do bij die commissie kwam aanzetten, dachten ze eerst dat het weer een van de grappen van George Martin was, want ik had de reputatie van een eigenzinnig iemand, die gekke platen maakte met komieken. Een groep die The Beatles heette — ze verklaarden me voor gek. Ik wist heel goed dat ik van EMI geen steun hoefde te verwachten.’

Is het waar dat u Pete Best na de eerste sessie als drummer hebt ontslagen?
‘Ik maakte er geen grote scène van, ik zei alleen: “Hij is niet goed genoeg voor wat we willen. We hebben op die platen een goed, strak ritme nodig.” Ik zei dit alleen tegen Epstein en ik voegde eraan toe dat ik voor de volgende sessie een afspraak met een andere drummer zou maken.’

Nam u toen niet een enorm risico, want ze hadden ook solidair kunnen zijn met Best.
‘Dat konden ze niet, ik had de zaak helemaal onder controle. Als ze Best gehandhaafd hadden, zou ik geen plaat hebben gemaakt. U staart u blind op hun latere grootheid, maar u vergeet dat ze toen nog niemand waren. Later is overigens gebleken dat mijn beslissing als een katalysator heeft gewerkt, ze waren zelf ook van plan om Best te wippen.’

Het verhaal doet de ronde dat u later ook Ringo Starr als vervanger van Best hebt afgewezen.
‘Nee, het ging anders. Ik wist niet dat ze voor de volgende sessie al een nieuwe drummer zouden meenemen. Omdat ik zelf al een afspraak met een andere drummer had gemaakt, zaten we daar met twee drummers. Dus ik zei: “Sorry, maar Starr kan niet spelen.” Ik heb Ringo later nog wel uitgeprobeerd en hem ook op één versie van Love me do laten spelen. Er zijn twee versies van dat nummer in omloop: op de een speelt Andy White, op de ander Ringo. Ringo speelt ‘op de versie waarop geen tambourine te horen is. Het moest allemaal snel gaan, we hadden die middag maar drie uur om een plaat te maken. ’

In heel korte tijd schoot hun genie omhoog alsof het in een broeikast stond.

U werkte in die jaren ook met andere groepen uit Liverpool die grote hits maakten, zoals Billy J. Kramer and the Dakota’s en Gerry and the Pacemakers. Zij verdwenen, The Beatles bleven — waar zat het verschil tussen die groepen?
‘Vanaf 1963 beleefden de schrijftalenten van John en Paul een enorme bloei. In heel korte tijd schoot hun genie omhoog alsof het in een broeikast stond. Dat maakte hun platen zo bijzonder. Kramer en Gerry Marsden probeerden wel liedjes te schrijven, maar het lukte niet, ze waren hoofdzakelijk performers. Je moest voortdurend goed materiaal voor hen zoeken. Hetzelfde gold voor Cilla Black.’

Wat veranderde er in uw leven door het succes van The Beatles ?
‘Ik raakte ongelooflijk overwerkt in 1963. Het was een grandioos jaar, ik had zevenendertig weken een plaat op nummer één. Ik was bijna elke avond en elk weekend in de studio. Als The Beatles weggingen, kwam Brian Epstein met andere mensen, zoals Gerry and the Pacemakers en Billy Kramer. Bovendien bleef ik doorgaan met mijn oude werk met onder andere Peter Sellers en de zanger Matt Monroe. Het kon zo niet doorgaan. Het jaar daarop moest ik werk delegeren, maar intussen waren er al mensen weggegaan, zoals Shirley Bassey met wie ik hits had gemaakt en die nu de deur dicht sloeg met de woorden: “Ik heb er genoeg van om in de schaduw van The Beatles te leven.” Ik kon haar frustratie wel begrijpen.’

Ik werd meer de knaap die hen moest bedienen dan andersom.

Macht

Veranderde uw rol als producer van Beatle-platen met de jaren?
‘Natuurlijk. Dat is een kwestie van macht. Ik had macht toen ze begonnen, zij waren nergens. Met het succes groeide hun macht en verhieven ze meer hun stem. Ze wisten in het begin niets van opnametechnieken, maar ze waren enorm leergierig. Ik vertelde ze erover en ze leerden snel. Geleidelijk werden die technieken hun tweede natuur en wisten ze er evenveel vanaf als ik. En vervolgens kwam — met het toenemen van hun rijkdom — een zekere arrogantie: ik werd meer de knaap die hen moest bedienen dan andersom.’

Was dat moeilijk te aanvaarden voor u?
‘Alleen als ze irrationeel werden. We bleven goede vrienden. Kijk, het was duidelijk dat de rollen moesten veranderen. Ik was daar niet ongelukkig mee, want ik werd in staat gesteld experimenten uit te voeren — The Beatles eisten dat — die ik me vroeger niet kon veroorloven, omdat ze me bij EMI als een soort halve gare beschouwden. We konden opeens dingen doen die nooit eerder waren gedaan: de elpee Sergeant Pepper’s Lonely Hearts Club Band was daarvan het resultaat. Ik voelde me pas ongelukkig bij de opnamen van Let it be, toen ze zelf in de knoop zaten en elkaar bevochten. Dat gedoe maakte je wanhopig. Voor de opnamen van de laatste elpee, Abbey Road, heb ik dan ook geëist dat ze mijn leiding weer zouden aanvaarden — anders zou ik het niet meer doen.’

Hoe verliep, onder normale omstandigheden, de samenwerking met u?
‘Ze kwamen bijna altijd met kant-en-klare liedjes naar de studio. Er werden alleen een paar regels nog gewijzigd. De gewoonte was dat John en Paul me hun liedje voorzongen terwijl ze zich zelf op de gitaar begeleidden. Dan speelde ik het ze voor op de piano en daarna gingen we werken aan het arrangement.’

George Harrison was erg teneergeslagen omdat niemand zich om zijn muziek bekommerde, ik ook niet

Ze waren ook erg geïnteresseerd in elkaars materiaal?
‘Nou en of. Dat veranderde pas bij het White Album. Toen moest je ze dwingen om de ander te helpen. Dan zei ik: “Kom op, John, kom gitaar spelen met Paul.” En dan zei John: “Allright, if you want.” Er was duidelijke onwil. Na de dood van Brian Epstein neigden ze ernaar om alleen aan hun eigen materiaal te werken. Ze werden enorm jaloers op elkaar. En George Harrison was erg teneergeslagen omdat niemand zich om zijn muziek bekommerde, ik ook niet. Ik gaf duidelijk de voorrang aan John en Paul, de anderg twee stonden nogal in de kou. Het is nu eenmaal een keiharde business waarin alleen de sterksten overleven — dat moest George nog leren en dat leerde hij ook wel.’

Vindt u achteraf dat u Harrison heeft onderschat?
‘Ja. Dat kwam doordat hij nog niets had geschreven dat echt groots was. Dat veranderde met zijn liedje Something. Toen had hij een periode waarin hij heel goede dingen schreef, zoals Here comes the Sun, maar het was maar een smalle piek. Daarna werd het minder en hij heeft nu al weer vele jaren niets behoorlijks meer geschreven. Met Ringo lag het anders. Die had niet de ambitie om een songwriter te zijn. Hij was degene tot wie ze zich wendden als er scheuringen waren in de groep. Zonder hem zouden The Beatles niet hebben bestaan. Hij was het cement tussen de stenen, maar muzikaal was hij geen grote kracht, al was hij wel een goede drummer.’

Lennon heeft ooit gezegd dat u meer gesteld was op de muziek van McCartney.
‘Dat was paranoia. Luister maar naar de arrangementen die ik zowel met John als met Paul heb gedaan. John was alleen nooit zo gedetailleerd in zijn verlangens als Paul. Ik moest bij John veel meer doorvragen naar wat hij precies wilde. Hij gebruikte vage omschrijvingen en verwachtte dat ik daar wonderen uit brouwde. Hij zei bij voorbeeld “Give me an orange sound.” Paul liet het niet bij magie, maar gaf heel specifieke aanwijzingen. Ik deed altijd mijn uiterste best voor John, maar ik had vaak het gevoel dat ik hem niet — zoals Paul — tevreden stelde. Vele jaren later zei hij me ook: ‘‘Ik wou dat ik alles wat ik gedaan heb weer kon overdoen.” Ik vroeg: waarom? Toen zei hij: “Omdat niets wat ik gedaan heb zo goed is als het had kunnen zijn.” Ik was er niet door gekwetst, maar wel verrast, want ik geloof dat we samen een aantal prachtige nummers hebben gemaakt, zoals Strawberry fields en I’m the walrus. ’

John was een zeer onpraktisch mens, hij verwachtte dat de mensen op zijn manier zouden denken.

Lennon heeft ook wel geklaagd dat ze steeds meer begeleidingsmensen werden van McCartney.
‘Daar zit een kern van waarheid in, maar het is ook een overdrijving. Iemand moest het voortouw nemen. Paul had die kwaliteit om dingen in gang te zetten en mensen taken op te dragen. Soms was dat heel nuttig, maar vaak ook irritant, vooral voor George en Ringo. Maar tegelijk moet ik Paul hier verdedigen, want hij organiseerde zaken die anders uit de hand waren gelopen. John was een zeer onpraktisch mens, hij verwachtte dat de mensen op zijn manier zouden denken. Hij speelde goed gitaar, maar hij wilde niet veel weten van andere instrumentalisten. Paul wilde overal van op de hoogte zijn en leerde ook behoorlijk piano spelen, terwijl John op de Jerry Lee Lewismanier bezig bleef.’

Waren er grote muzikale stijlverschillen tussen hen?
‘Ze waren er wel, maar ook die worden overdreven. Op het eerste gezicht lijkt Paul de showman van de twee, de Cole Porter die de memorabele deuntjes schreef, terwijl John de Bob Dylan was met de gekke teksten. Maar bij nader inzicht blijkt dat ook Paul een hele hoop goede rock-and-roll schreef en goede teksten. Eleanor Rigby lijkt een Lennon-tekst, maar Paul schreef het. (Lennon heeft later beweerd dat hij voor minstens de helft de tekst schreef — FA.) Tegelijkertijd was John wel degelijk in staat prachtige melodieën te schrijven, zoals dat liedje Julia over zijn moeder.’

Lennon heeft in het beruchte, lange interview in Rolling Stone gezegd dat uw aandeel overschat werd. U zou sommige elpees, zoals het White Album, zelfs helemaal niet geproduceerd hebben.
‘Ik was behoorlijk gekwetst door dat interview. Een jaar later bracht ik een dag met hem door in Los Angeles. Ik vroeg hem: “Waarom zeg je over mij dergelijke dingen die gewoon niet waar zijn?” Hij antwoordde dat hij het erg betreurde en dat hij in dat interview veel meer gezegd had dat niet klopte. “I was stoned out of my skull,” zei hij.’

Het enige storende aan de drugs was dat ze soms niet meer bijkwamen van het giechelen.

Had u al tijdens de opnamen veel gemerkt van hun experimenten met drugs?
‘Het Pepper-album wordt verondersteld hét drug-album te zijn en de mensen komen dan weer met het verhaal over Lucy in the sky with diamonds, maar dat is zulke flauwekul. Ze waren stellig aan de marihuana en John was begonnen om op heel bescheiden schaal met Isd te experimenteren. Ik herinner me een avond waarop ik hem eruit moest halen omdat hij zich niet goed voelde. Later hoorde ik dat hij lsd had genomen. Maar de grote invloed, ook tijdens de sessies voor Pepper, was marihuana. Het enige storende daaraan was dat ze soms niet meer bijkwamen van het giechelen. Ze rookten overigens nooit waar ik bij was, want ik was een soort schoolmeester voor ze, ik was zestien jaar ouder dan McCartney. Ze wisten dat ik het afkeurde en daarom gingen ze telkens naar beneden naar een kamertje om een trekje te nemen. Ik wist heus wel wat er aan de hand was… ik geloof wel dat als ik óók aan de drugs was geweest, we nooit platen zouden hebben gemaakt.’

Lennon liet het niet bij lsd, hij raakte ook verslaafd aan heroïne.
‘De heroïne kwam veel later, Yoko Ono zette hem daartoe aan.’

Yoko Ono was niet het soort mens waar je hartelijk tegen kon zijn.

Herinnert u zich nog de eerste keer dat zij met hem naar de studio ging?
‘Ik kan me niet precies de eerste keer herinneren, maar ik weet nog dat ze aan niemand van ons werd voorgesteld. Ze zat er gewoon. Het gaf meteen de nodige spanning, want ze was de eerste die het viertal in de studio begeleidde. We werkten altijd alleen maar met ons vijven, ook Epstein bemoeide zich er nooit mee. Yoko zat er opeens als een donker kijkende waarnemer bij. In het begin zat ze alleen maar te zwijgen. Toen ze ziek was, bleef ze in de studio slapen. Het maakte ons allemaal onzeker. Later zei ze wel eens iets, maar niemand nam notitie van haar, behalve John. Ik sprak haar wel eens, maar het werd nooit een warme verhouding. Ze was niet het soort mens waar je hartelijk tegen kon zijn. Ze was oosters-geheimzinnig, eenzelvig en minachtend — iemand kan in een hoek zitten en minachtend zijn zonder een woord te zeggen.’

Was dat het begin van het einde?
‘Ja.’

Is het wel rechtvaardig om haar de schuld te geven van de breuk?
‘Ze heeft er zeker toe bijgedragen, maar die breuk zou toch gekomen zijn. Het gebeurt met de meeste groepen en het komt door de onnatuurlijke manier waarop ze met elkaar moeten leven. Dat wordt op den duur een claustrofobische ervaring: acht jaar lang met zijn vieren opgesloten zitten. Ieder wilde zijn eigen leven leiden.’

Het was jammer dat er na de breuk zoveel haatgevoelens naar boven kwamen.
‘Er was geen echte haat. Alleen was John nogal geneigd zijn wreedheid in het openbaar te tonen. Hun gezamenlijke bestaan was altijd vol rivaliteit geweest, maar ze hielden van elkaar. John en Paul gingen uit elkaar als een broer en een zus die ruzie hadden. Deep down they loved each other. Ondanks alle beledigingen. Maar geld en advocaten kwamen ertussen. En vrouwen: aan de ene kant Yoko, aan de andere kant Linda Eastman.’

Ik breng de geruchtmakende biografie van The Beatles ter sprake: The love you make van Peter Brown, de rechterhand van Epstein, en Steven Gaines (zie ook VN 24-12-1983). Martin reageert als een gewond dier en raakt steeds meer geïrriteerd als ik op basis van het boek doorvraag. ‘Een vreselijk boek. Een wreed boek ook. Er staat veel waars in, maar het bevat ook veel slordigheden en het ergste is dat het een down book is: het gaat alleen over de rotte zaken, die niet geopenbaard hadden mogen worden, en niet over de goede, gelukkige dingen. Het laat je achter met het idee dat het een decadent viertal was dat een slechte invloed op de wereld had.

Zo waren ze helemaal niet. Dit waren niet The Beatles zoals ik ze kende. Ik probeer ze niet schoon te praten, maar je kunt in ieders leven vuil vinden als je ernaar zoekt. Als je alleen dat afbeeldt, geef je een vertekend beeld. Dat is hier gebeurd. Ik ken Peter Brown heel goed. Hij was niet erg creatief, maar hij was altijd heel amusant, zoals een hoop van die homo’s zijn, en John vond het wel leuk om hem als een soort hofnar om zich heen te hebben. Paul had niet veel tijd voor dergelijke mensen, bij hem was er meer sprake van een heer-dienaarrelatie. Brown was inderdaad een insider, hij was degene die door iedereen vertrouwd werd omdat we dachten dat hij integriteit bezat. Hij was degene van wie je dacht dat hij nooit anderen zou verraden. But he did — and he is out now forever. Hij heeft het alleen voor het geld gedaan.’

Voor mij was het boek niet zo ’n verrassing na alle interviews met Lennon.
‘Ik heb u al gezegd dat die interviews vaak overdreven waren omdat John ze soms onder invloed van drugs gaf. Er staan veel leugens in die interviews die hij later heeft toegegeven.’

Misschien zijn een aantal zaken u ontgaan omdat u niet in het sociale circuit van the Beatles zat.
‘Ik kwam niet op hun party’s, een paar uitgezonderd, maar dat kwam Brown ook niet. Ze waren zo vaak met hun vieren alleen bij elkaar — alleen zij weten wat er gebeurd is. De rest blijft toch informatie uit de derde hand. Enfin, u moet er maar in lezen wat u wilt geloven.’

Ik begin over de eerste solo-elpee van Lennon. De plaat van een bitter, gedesillusioneerd mens die niet bepaald een gelukkige tijd achter de rug had, constateer ik. ‘Ik geloof niet dat het waar is wat u zegt,’ zegt hij. ‘U praat niet over de Lennon die ik ken. Natuurlijk had hij zijn depressieve perioden, zeker toen hij aan de drugs was. Maar mijn herinneringen aan John zijn heel gelukkig. We gingen samen op wintersportvakantie toen hij Norwegian Wood had geschreven en we hadden enorm veel plezier — hij was een heel grappig mens.’

Misschien hield hij toen nog de donkere kant van zijn leven verborgen.
‘U ziet die donkere kant omdat u hem wilt zien.’

Ik denk dat John’s leven met Yoko erg ongelukkig was.

Ik hoef alleen maar naar de feiten van zijn leven te kijken.
‘Ik denk dat zijn leven met Yoko erg ongelukkig was. Hij kwam er pas doorheen toen hij Sean grootbracht. Maar ik probeer te zeggen dat ik de Lennon van vóór die tijd erg goed kende, en daaraan bewaar ik gelukkige herinneringen. U kijkt naar de periode van vóór zijn dood en zegt: dat is Lennon. Ik zeg: dat was hij niet. Dat is het verschil.’

Hij praat nog even door over Cynthia, Lennons eerste vrouw: ‘Een erg aardige vrouw, ik was dol op haar, maar ze was niet opgewassen tegen Johns onophoudelijke speurtocht naar originaliteit, naar nieuwe dingen. Cyn zou tevreden zijn geweest met een stoel bij het haardvuur — een beetje bourgeois — maar hij wilde de dingen anders doen dan de meeste andere mensen. Dat kon ze niet aan. En Yoko werd haar helemaal te veel.’

Mijmerend over het leven van Lennon, maakt hij een vergelijking met Peter Sellers, zijn oude kennis van de Goon Show. ‘Ook Peter was op het laatst een ongelukkig mens. Hij had te veel speelgoed en er was te veel druk op hem. Hij was nooit tevreden, wilde altijd beter zijn dan vroeger. In 1976 kwam hij me in Los Angeles opzoeken met zijn vierde vrouw, Lynne Frederick. Het was duidelijk dat hij al zijn hoop op haar gevestigd had na al die mislukte huwelijken. Een week voor zijn dood vertelde hij Spike Milligan dat hij zo boos was op zijn kinderen dat hij ze niets zou nalaten. Spike raadde het hem af, maar toen hij stierf bleek hij toch alles — vier miljoen pond — aan Lynne te hebben nagelaten. Op dezelfde manier is het nogal onrechtvaardig dat Yoko alles heeft geërfd van Johns vermogen, zo’n slordige 150 miljoen dollar. Cyn heeft absoluut niets, ze staat er slecht voor.’

Nadat The Beatles in 1969 uit elkaar waren gegaan, werkte George Martin als zelfstandig producer alleen nog op incidentele basis met Paul McCartney samen. Eerst aan de titelsong van de James Bondfilm ‘Live and let die’, in 1982 aan de elpee ‘Tug of war’. Ik vraag Martin of hij het met mij eens is dat het solo-werk van The Beatles nooit het peil heeft gehaald van hun Beatle-platen. ‘Ja,’ zegt hij, ‘al ben ik natuurlijk wel bevooroordeeld, omdat ik aan die platen heb meegewerkt. Maar het is zo langzamerhand een algemeen aanvaarde opinie dat hun gezamenlijke werk beter is dan hun individuele. Samen waren ze geniaal, individueel min of meer geniaal. Ze gaven elkaar iets wat ze later misten. Inspiratie, de prikkel van de concurrentie, het plezier om elkaar te overtroeven. De vroegere platen waren beter omdat er door vijf mensen kritisch naar geluisterd werd. Toen ze alleen waren, hadden ze geen maatstaf meer. De eerste twee elpees van McCartney waren ronduit teleurstellend, maar hij werd beter en “Band on the run” is een prima plaat. Lennons werk werd erg onevenwichtig.’