Carnaval is voorbij, de feestartikelensjop houdt uitverkoop. Er hangen nog vijf uniformen van de lach: non-dief-piraat-indiaan-markies. Waarom werken er altijd van die chagrijnen in feestwinkels? Omdat geaccepteerde gekte stomvervelend is. Geef mij maar de echte dorpsgek, zo eentje die bulderend door de straten sliert. Dolende blik, slijmpegel. Maar wij hebben er geen, de laatste is een generatie geleden gestorven. In de krant stond dat er op straat meer gestoorden rondlopen omdat de opvang faalt. Nou, ik heb er niets van gemerkt.

Hadden ze moeten zien waarmee ik ben opgegroeid. Opvang genoeg in mijn oude straat: een tehuis voor dementerende oudjes, een honk voor psychotische jongeren en een villa voor mongooltjes van goede komaf. Maar er schortte iets aan de beveiliging. Dan stonden ze bij ons op de stoep te mompelen, terwijl het busje allang vertrokken was, of verstopten ze zich in onze schuur, want, ha, daar kwamen de demonen niet. De oudjes waren het ergst, die liepen zonder...