De fatsoensdiscussie is een opmaat voor wetgeving, en niet het hypocriete tegendeel daarvan.

Eerst las ik deze week een essay waarin stelling X werd aangehangen; ik was het met die opvatting niet eens en dacht: daar moest ik maar eens over schrijven. Twee dagen later kreeg ik een ander artikel onder ogen, waar precies het tegendeel van stelling X werd verkondigd. Met dat tweede artikel was ik het zo mogelijk nog meer oneens. Even voelde ik me een querulant, eeuwige ruziezoeker, het is niet goed of het deugt niet, maar mijn Eigenwijzer Ik overwon ruimschoots die twijfel. Het is ook niet goed.

De vorige week schreef de dichter en polemist (zo noemt-ie zichzelf) Ilja Leonard Pfeijffer een essay in dit blad, die begon met de leuk-baldadige zin: ‘Hoed u voor eenieder die het woord fatsoen in de mond neemt.’ Nou, dat is nog eens binnenkomen. Met de deur in huis, met de vuist op tafel. De teneur van het stuk: Nederland is een rechtsstaat, de beide parlementen vormen de wetgevende...