De kou was voorbij. Uit de lucht, zogezegd. En van de weeromstuit kreeg Evelien koorts, keelpijn en verschrikkelijk last van haar darmen. Griep. Dat had ze lang niet gehad. Je kon het nauwelijks een ziekte noemen, was altijd haar standpunt geweest, maar nu voelde ze zich superberoerd en ze nam zich voor nooit meer met de griep te spotten. Alsof dat ging helpen.

‘Wat is er, schat?’ vroeg Harko. Hij kwam naakt uit de badkamer en begon zich aan te kleden. Ondergoed, lange sokken. ‘Welk pak zal ik aandoen?’

‘Maakt mij niet uit,’ piepte Evelien vanonder de dekens.

‘Donkerblauw?’

Hij had eigenlijk alleen maar donkerblauwe pakken, en voor in de zomer lichtgrijs en zandkleurig.

‘Lijkt me goed, donkerblauw.’ Het stond hem goed, donkerblauw, omdat hij mooie blauwe ogen had. Saai was het wel natuurlijk, maar ja, al die mannen in zijn business droegen donkerblauw. De enige variatie zat hem in het overhemd en vooral in de stropdas. Daar had hij er dan ook tientallen van. Het was zelfs iets waar...