Evelien stond bij Albert Heijn in de rij voor de kassa toen haar telefoon ging. Ze nam gedachteloos op, het zou wel een van de kinderen zijn, Julia waarschijnlijk, die belde soms wel tien keer op een dag, meestal om te zeggen dat ze haar moeder miste, om gek van te worden. Maar het was de tandarts die ze niet meteen kon plaatsen, want hij zei: ‘Hallo, met Hein.’

‘Hein?’

‘De tandarts,’ zei hij snel.

Onmiddellijk vroeg ze zich af of ze misschien een afspraak was vergeten, maar meteen daarna viel het muntje: shit, ze had met hem geflirt toen hij die noodkroon in haar mond zette. Daar had ze trouwens behoorlijk pijn aan, ze slikte de hele dag aspirientjes.

‘Ik wilde vragen hoe het met je kroon gaat. Heb je er last van?’

Wat een zorg, dacht ze cynisch. ‘Goed dat je belt,’ zei ze vrolijk, ‘ja, ik heb er last van. Het zeurt en bonst, alsof er iets ontstoken is.’

‘Dat kan,’ zei hij, ‘je mond moet zich er op instellen. Het is meestal het tandvlees. Ik zal er...