Het moet niet gekker worden, dacht Evelien halverwege het Vondelpark, kijk mij nou. En inderdaad. Had ze zichzelf kunnen zien lopen, dan had ze een vrouw van veertig achter een kinderwagen gezien – een heel hip kinderwagentje ook nog, een driewieler met grote rubberbanden. In het bakje lag Sjonnie, en hij sliep niet, nee, hij keek haar met grote, kwade ogen aan, verwoed sabbelend op een grote speen met Nijntje erop.

Maar het werd natuurlijk wel gekker, want net toen ze zich min of meer verzoend had met haar bezigheden – wat stelde het nou helemaal voor, ze wandelde gewoon een stukje met de baby van haar zus, ze was niet opnieuw zelf moeder geworden – en besloot een lekker kopje koffie te gaan drinken op het terras van het Blauwe Theehuis, kwam ze Jantine tegen, de moeder van Thea, de boezemvriendin van Regina. Zo dol als Regina op Thea was, zo’n hekel had Evelien aan Thea’s moeder, al kon ze die afkeer nauwelijks beredeneren.

‘Kijk nou eens,’ begroette Jantine haar....