Het paasweekend brachten ze in Drenthe door. Zonder Sylvia, en vooral: zonder Sjonnie. Ze hadden een huisje gehuurd in de bossen. Regina was onder protest meegegaan; ze had liever het hele paasweekend met haar vriendinnen in het Vondelpark gehangen. Julia had van zelfgespaard geld een spelcomputer gekocht, nou ja, Harko had de helft bijgelegd. Daar hadden ze geen kind aan – hoewel Evelien het wel saai vond, zo’n kind dat de hele dag met haar neus op een beeldscherm zit. Regina was af en toe een uur weg, waarschijnlijk om met Amsterdam te bellen. Ineens vroeg Harko: ‘Hoe komt ze toch aan al dat beltegoed?’

Zonder op te kijken van haar computer zei Julia: ‘Dat krijgt ze van Robin.’

Evelien nam net een slokje van haar witte wijn. De zon streelde haar gezicht. Ze kreeg maar geen genoeg van de kastanjeboom – de knoppen waren aan het uitbotten, het leek wel of het groen er voor haar ogen uitsproot.

‘Wie is Robin?’ vroeg Harko. Hij droeg, godbetert, een korte broek. Wat...