‘Hé schat, wat is er?’ vroeg Harko toen ze naar huis reden.

‘Niks,’ zei Evelien. ‘Het was leuk, hè?’

‘Ja, gewoon. Gezellig. Niks bijzonders,’ zei Harko. Hij keek even opzij. ‘Toch is er iets.’

‘O ja?’

‘Ja, ik ken je langer dan vandaag. Kom op.’

‘Wie was die man met die bril? Een zweterig type.’

Ze draaiden de snelweg op en Harko gaf gas. In de verte lag Amsterdam te gloeien. Tien minuten, dan waren ze er. Evelien was moe. En geïrriteerd. Nog steeds. Haar bh knelde.

‘Johan Kelder,’ antwoordde Harko, ‘een eikel. Je stond met hem te praten, zag ik. Wat had-ie?’

‘Moet je horen. Ik sta gewoon bij de hapjes een toastje te eten. Komt die Kelder naar me toe. Zonder zich voor te stellen begint-ie over Richard en Monique. Heb jij nog contact met Richard?’

‘Nee joh, die zit in Rotterdam.’

‘Richard en Monique zijn uit elkaar. Wist je dat?’

‘Gelul.’

‘Dat zei die man. Hij vond het geweldig dat ze uit elkaar waren. Hij wilde het zo...