‘Mam, mam, er is iemand doodgereden uit de zesde,’ schreeuwde Julia in de telefoon.

Evelien zag het kippenvel over haar armen trekken.

‘Door een vrachtwagen bij een stoplicht,’ vervolgde Julia, nu gelukkig iets rustiger, ‘die ging rechtsaf en zij wilde rechtdoor…’

Altijd hetzelfde, dacht Evelien. Hoe vaak had ze dit nu al niet gehoord? Meestal las ze het in Het Parool, soms liep ze gewoon ergens door de stad en werd haar aandacht ineens getrokken door zo’n spontaan monument bij een stoplicht. Bloemen, brieven, foto’s en waxinelichtjes. Eén keer had ze het op een haar na gemist dat zo’n meisje (waarom waren het altijd meiden?) werd doodgereden. Ze was toen onderweg in de stad en werd achterop gereden door ambulances en brandweerwagens met huilende sirenes. Toen ze bij het kruispunt bij het Con­cert­ge­bouw kwam, was de plek des onheils al afgezet met een zwart scherm – niets te zien en alleen nog maar angstaanjagende verhalen van omstanders die allemaal deden...