In het weekend werd ze ziek. Het begon al op vrijdagmiddag. ’s Avonds zou ze met Harko een hapje gaan eten in een nieuw restaurant dat van Johannes van Dam een negen en een half had gekregen. Ze waren al een tijdje niet samen uit geweest, dus Evelien durfde haar man niet teleur te stellen. En de laatste tijd was hij in de ban van Johannes van Dam – waar dat zo vandaan kwam, geen idee. Misschien hadden wel meer mannen er last van, kook- en eetgekte, de tweede jeugd.

Het restaurant was aan de andere kant van de stad. Het was nog een hele speurtocht om er te komen. Onderweg voelde Evelien haar buik opspelen. ‘Ik voel me niet zo lekker, schat,’ mompelde ze tegen Harko.

‘We zijn er bijna,’ was zijn reactie. Hij boog zich naar de TomTom aan de voorruit. ‘Nog één komma twee kilometer. Leuk hè, zo’n ding?’

‘Leuk, ja,’ zei Evelien. Mannen en hun dingetjes, je kon erom lachen, maar soms was het pathetisch.

Een tijdje zeiden ze niets.

‘Lekker ver weg, die tent van...