We hebben een soort hijger,’ zei Evelien een paar dagen later tegen Harko. De geheimzinnige vrouw had al zeven keer gebeld. De eerste keer had ze gefluisterd dat Evelien werd belazerd, daarna had ze geen woord meer gezegd – maar ze was het wel; Evelien herkende haar ademhaling. En het engste was nog: het leek erop dat het wijf wist wanneer ze alleen thuis was.

‘Een hijger? Hoezo? Bestaan die nog? We hebben toch nummerherkenning?’ Harko keek haar van over de krant aan en het viel haar ineens op dat hij van die Ruud Lubbers-wenkbrauwen had; de haren sprongen alle kanten op, verwarde borstels waren het. Kennelijk had ze de laatste tijd niet zo goed naar hem gekeken, of had hij er net in zitten krabben. Geen gezicht was het. Maar ze zei er niets van.

‘Het nummer is afgeschermd. Het is een vrouw,’ zei ze. ‘Weet je wat ze de eerste keer zei?’

‘Nou?’

‘Je wordt belazerd.’ Ze keek hem scherp aan, maar zag niets bijzonders, behalve dat hij ook behoorlijke wallen onder...