‘Schat,’ zei Sylvia streng door de telefoon, ‘ik ben jarig, en ik organiseer een boottochtje, kom je, of kom je niet?’ Ze liet een stilte vallen. ‘Als je niet komt, ben ik beledigd, dat snap je wel, toch?’

‘Ja, hè hè,’ antwoordde Evelien, ‘dat snap ik. Ik wil je ook niet beledigen. Maar wedden dat die boot van Sjoerd is?’

‘Ja, die boot is van Sjoerd. En Sjoerd is er zelf ook. Weet je schat, Sjoerd en ik hebben een verhouding, sterker nog: Sjoerd en ik zijn gek op elkaar. Leg je daar nou maar bij neer. Kom je, of kom je niet?’ Het klonk dreigend.

‘Ik haat boten,’ mompelde Evelien, die eigenlijk wilde vertellen dat die Sjoerd geprobeerd had háár te versieren, maar ja, waarom zou ze? Als haar zus met zo’n monster wilde verkeren, moest ze dat zelf maar weten. ‘Je kunt er niet van af, en iedereen ziet je door de grachten dobberen, het is verschrikkelijk ordinair. En de kinderen vervelen zich te pletter.’ Beter kon je het toch niet zeggen.

‘We...