Mijn kamer heeft alle luxe van een moderne seniorenflat: tapijttegels, een verhoogd bed en een Senseo-apparaat. Met mij wonen hier zo’n vierhonderd bewoners die in verschillende mate van kwiekheid door de rollatorvriendelijke gangen schuifelen. Maar voordat ik mijn eerste snuffelronde door het tehuis kan maken, krijg ik de griep. Ik trek me terug omdat ik niemand wil aansteken. Ik voel me eenzaam, ontheemd, zo zonder mijn geliefde in een vreemde omgeving, met alleen mijn eigen pruttelende snotneus en de kerkklok die de stille uren in bed doorbreken. Zo moet het voelen, denk ik op het hoogtepunt van mijn zelfmedelijden, om hier terecht te komen. Vrijwel niemand woont hier vrijwillig. Het is altijd een omstandigheid van buitenaf, zoals een overleden partner, een ongelukkige val of een afgebrand huis, die iemand dwingt hier te komen wonen.

In de badkamer staar ik naar de postoel. Elke keer als ik op het gewone toilet zit, kijk ik naar het vooroorlogse ding met zwart lederen zitting en de blinkende, chromen pot in het midden. Het zijn dit soort details die je doen beseffen dat dingen die je gedachteloos doet – lopen, kauwen, toiletteren – in de herfst van je leven niet meer zo vanzelfsprekend zijn. Zo zijn er constante memento mori’s hier in het gebouw te vinden. De postoel is een memento kakkie, denk ik als ik doorspoel en de badkamer verlaat.

Zodra ik kan staan zonder duizelig te worden, breng ik mijn tijd door in de openbare ruimtes. Het gebouw waar ik verblijf is van alle gemakken voorzien; er is een bibliotheek, een woonkamer, een bruin café dat er met zijn ongebruikte, blinkende tap uitziet als een soap-decor, een winkeltje, een activiteitenkamer, een leeszaal en een ontmoetingsruimte. De dagen strekken zich hier landerig uit. Er zijn geen deadlines of vergaderingen meer om bij te wonen. De enige terugkerende afspraken zijn die met de dokter en de pedicure. Praatjes doden de tijd. Waar ik ook ben, of ik nu de krant lees of zit te schrijven, ik word constant aangesproken. Sommigen vragen zich af wie ik ben, anderen beginnen zonder gêne levensverhalen op te dissen.

Foto: Jasper Zwartjes
‘Ken ik u?’

De meest gehoorde klacht onder de bewoners is de eenzaamheid. En dat is niet alleen in dit gebouw een probleem: in 2012 voelde 1 miljoen van de destijds 4,1 miljoen 55-plussers zich volgens een onderzoek van NIPO eenzaam. Volgens een onderzoek uit 2012 van de universiteit van Chicago verhoogt eenzaamheid de bloeddruk, het stressniveau en de kans op depressie. Eenzame ouderen blijken 14 procent meer kans te hebben op een vroege dood dan de gemiddelde persoon. De kans op vroeg overlijden bij eenzaamheid is twee keer zo groot als bij overgewicht. Je kunt beter dichtgeslibde aderen hebben dan eenzaam zijn.

Een babbeltje is dus niet alleen gezellig, maar levensverlengend. Wie het best kan vertellen, krijgt hier de meeste toehoorders. Zo vertelt mevrouw Bohré onderhoudend over de neusapen in Nieuw-Guinea waar ze opgroeide. Van Ietje, die vroeger een banketbakkerszaak had, leer ik de geheimen van perfect geslagen slagroom. En Otto, een modeliefhebber, weet de dubbele manchet van mijn overhemd te waarderen. Toch zijn er ook ouderen die steevast alleen aan een tafel zitten in de borrelzaal, zoals mevrouw Been. Ik heb haar al eerder gezien. Ze is altijd piekfijn gekleed. Het haar gitzwart geverfd en vastgezet in een sierlijke wrong, make-up op, getailleerde jasjes aan. Ze zit van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat alleen in de borrelzaal. Steevast met een glas wijn voor zich. Dat is een gezellige, denk ik.

Praatjes doden de tijd. Waar ik ook ben, of ik nu de krant lees of zit te schrijven, ik word constant aangesproken.

‘Ik heb niks meer,’ zegt ze als ik aanschuif. ‘Mijn man is dood.’
‘U hebt uzelf nog?’ probeer ik.
‘Ken ik u?’ vraagt ze.
Ik heb me al twee keer eerder aan haar voorgesteld. Beleefd stel ik me een derde keer voor.
‘Ik kom uit 1931. Hoe oud ben ik?’
Samen rekenen we haar leeftijd uit.
‘Ben ik echt al vijfentachtig?’ vraagt ze ongelovig.
Daarna rekenen we de leeftijd van haar dochter uit. Vertelt ze me dat haar man dood is. Moet ik me opnieuw voorstellen. Treurig maar waar: degenen die wegzakken in het eigen verdriet, die geen interesse kunnen opbrengen voor de ander, of die in een gesprek niet meer kunnen meekomen, moeten het, sociaal gezien, alleen doen. Ik vraag mevrouw Been of ze het erg vindt dat ze hier alleen zit. Even kijkt ze me niet-begrijpend aan.

‘Ik kijk gewoon naar de mensen,’ zegt ze dan. ‘Dat kan altijd.’
Het leven dat een aquarium wordt en de mensen die als vissen voorbij drijven. Ik weet niet of ik dat verdrietig of mooi vindt.

Foto: Jasper Zwartjes
Een warmbloedig mens

Na het joggen sta ik te stretchen in de gang. Als ik me niet aan mijn trainingsschema houd, word ik onrustig. Vriendelijk groet ik de dames met rollator die voorbij schuifelen. Het prettige branden van verzuring in de benen, dat gloedvolle van snel stromend bloed; zij zullen het nooit meer voelen. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik besef dat niets echt van onszelf is. Niet ons leven, niet ons lijf. Het enige waar we ons aan kunnen vastklampen, zijn gewoontes en waardigheid. Maar ook die zijn niet altijd meer te waarborgen. Hoewel ik zo gezond mogelijk leef, weet ik dat ik ook ooit ergens last van ga krijgen. In het verzorgingstehuis zie ik honderd mogelijke toekomstversies van mijzelf. Krijg ik later suikerziekte of een versleten rug? Word ik dement, depressief of beide?

Ik hoor Karel voordat ik hem zie. Er zit een ritme in zijn ademtekort. Zijn gierende uithalen worden begeleid door constant gepruttel van een zuurstoffles die hij in een schoudertasje met zich meedraagt. Hij ploft naast me neer in de bibliotheek.

‘Natte longen,’ zegt hij als hij me ziet kijken. ‘Ik kom bij jou zitten, want ik ben onrustig.’

Ons gesprek begint onschuldig. Over het huis, het eten. Dan hebben we het over boeken.
‘Ik heb er maar twee in mijn leven gelezen,’ zegt Karel. ‘De een ging over de oorlog. De ander had ik geleend van mijn zwager. Over een net meisje dat wel eens wilde leven als hoer. Dat was wat. Ik heb het nooit uitgelezen, want ik moest het weer teruggeven. Ken je dat boek?’
Ik schud mijn hoofd en weet even niet wat ik moet zeggen.
‘Ik ben altijd een warmbloedig mens geweest,’ hijgt Karel. ‘Maar nu is mijn vrouw er niet meer.’

Ik vraag mevrouw Been of ze het erg vindt dat ze hier alleen zit. “Ik kijk gewoon naar de mensen,” zegt ze. “Dat kan altijd.”

Ik denk aan de tweets die ik na de eerste week ontvang van een mij onbekende man in het gebouw. Het begon onschuldig: ik heb u gezien en ben onder de indruk, schreef hij me. In zijn meest recente bericht nodigde hij me uit om op zijn gezicht te komen zitten. Als het Karel is die mij dat tweet, dan zou hij dat niet overleven, denk ik. De mannen zijn hier veruit in de minderheid en stuk voor stuk zeer sociaal. Ik word joviaal bij de schouders gepakt als ik me voorstel, krijg knipogen en grote kunstgebitgrijnzen als ik voorbij loop. Maar de dames zijn er nauwelijks door gevleid. Als ik die avond informeer of er weleens romances ontstaan, wordt dat stellig ontkend. ‘Ze proberen het wel,’ zegt de struise mevrouw Dekker, ‘maar ik heb mijn sjeu wel gehad.’ Haar tafelgenoot knikt. ‘Vijfenzestig jaar heb ik voor een fijne man gezorgd. Wat zal ik nu dan andermans ellende op me nemen?’

Karel met zijn zuurstoffles zit twee tafels verder. Hij tilt traag zijn glas op en knikt ons toe. Ik sla mijn ogen neer. Je weet niet welke ouderdomsklachten in je verschiet liggen, maar ook niet welke verlangens je tot het einde toe blijven achtervolgen.

Behoefte aan contact

Was ik de eerste week nog wat huiverig om van mijn kamer te komen, bang voor de aftakeling en soms heftige verhalen, de tweede week heb ik me voorgenomen om het leven in het verzorgingstehuis aan te gaan. Ik ga van mijn tijd hier het beste maken!

Er wordt in huis veel aan cultuur gedaan. Zo is er een leesclub, een directe tv-verbinding met de schouwburg zodat men ’s avonds de voorstellingen live kan bekijken, en veel kunst aan de muren. Van de honderden bewoners zie ik een tiental dagelijks voorbijkomen. De activiteitenbejaarden worden ze genoemd; ik ontmoet ze bij het schilderen, het kienen, de fitness, het bridgen en de literaire salon. Ze schrijven gedichten, internetten, gaan voor het diner steevast borrelen en zoeken elkaar op: ze maken er, net als ik, het beste van.

Het vereist een bepaalde kwetsbaarheid om toe te geven dat je behoefte hebt aan contact. Arnoud heeft dat pas laat in het leven geleerd, vertelt hij me. Op zijn 68ste kreeg hij de diagnose autisme en begreep hij eindelijk de eenzaamheid die hem zijn hele leven parten had gespeeld. Inmiddels omarmt hij zijn eigenzinnigheid. Met twee appeltaarten op zijn rollator komt hij naar de literaire salon en begint stukken uit te delen.

‘Waar is het voor?’ vraagt Jeanette.
‘Niet zo groot,’ waarschuwt mevrouw de Graaff.
Arnoud haalt een papiertje uit zijn zak. Sinds kort is hij begonnen met dichten. Hij schraapt zijn keel en begint voor te dragen:

Vandaag is een bijzondere dag
iedereen mag dat wel even horen
dat ik het licht aan het eind van de tunnel zag
zeventig jaar geleden werd ik namelijk geboren
velen voelen zich op zo’n dag bezwaard
omdat ze weer een keer zijn verjaard
maar mij laat dat volkomen koud
ik werd nooit ouder, want mijn hele leven ben ik al Arn-oud

Na afloop begint de groep te zingen. Hij zakt neer in zijn stoel en laat het over zich heen komen. Hij straalt. ’s Avonds vraag ik hem of hij een fijne dag heeft gehad.
‘Ze hebben voor me gezongen,’ zegt hij. ‘Dat is nog nooit gebeurd.’
Zo simpel kan het zijn.

Foto: Jasper Zwartjes
De gelukkigste vrouw

Het weekend staat in het teken van bezoek. Als ik bewoners vraag of ze iets leuks gaan doen, worden steevast de bezoekjes van familieleden en nog levende vrienden vermeld. En als er niemand langs komt, dan bestaan de hoogtepunten uit telefoongesprekken met kinderen van ver. En hoewel iedereen in het gebouw – de verpleegkundigen, de baliemedewerker, de kapper – even vriendelijk is, gaat niets boven familie. De gelukkigste vrouw in het tehuis is zonder twijfel Mevrouw Fries, die tien kinderen heeft. Ze wordt altijd vergezeld door iemand wiens billen ze zelf nog heeft afgeveegd.

Ik vraag me af of die eenzaamheid in de toekomst zo persoonsgebonden blijft. We hebben nu eenmaal minder kinderen en ons hele sociale netwerk zit in onze broekzak. Met een druk op onze smartphone leggen we contact en houden elkaar op de hoogte. Ongetwijfeld is er in mijn seniorentijd een app ontwikkeld die gebruikers aan elkaar matcht. Een soort tinder voor senioren. Ja, dat lijkt me wel wat. Want ook al kun je niet meer zelfstandig uit bed komen, je kunt elkaar altijd een berichtje sturen via WhatsApp.

In de bibliotheek zit Gerrit de krant te lezen. Als ik tegenover hem kom zitten, kijkt hij me onderzoekend aan. Hij vraagt me hoe oud ik ben.

‘Ik heb ook een volwassen dochter,’ zegt hij. ‘De laatste keer dat ik haar zag was ze zeven.’
Hij vertelt me over zijn vechtscheiding. Hoe de moeder hem weghield bij zijn dochter en hij dat maar accepteerde. Om daarna de rest van zijn leven, bij iedere jonge vrouw die hij ziet, te moeten denken aan dat zevenjarige meisje.

‘Ik stuur altijd een mail op haar verjaardag,’ zegt hij. ‘En ik krijg altijd een bedankje terug.’
Zijn ex-vrouw is onlangs overleden, las hij in de krant. Zijn dochter heeft hem nooit opgezocht.
‘Weet je waar ze woont?’ vraag ik.
‘Ongeveer,’ zegt hij.
‘Ik snap niet dat jij hier de krant zit te lezen,’ zeg ik.
Gerrit kijkt me met grote ogen aan. In zijn hoofd zie ik de raderen draaien.
‘Beneden is een bloemenwinkel,’ zeg ik. ‘En voor het tehuis een bushalte.’
Hij probeert nog wat te lezen in zijn krant, maar dat lukt niet. Langzaam staat hij op, geeft me een hand. Kijkt me wat onvast aan.
‘Bedankt,’ zeg hij. ‘En nog veel succes verder, meisje.’

Platzakouderen

Greet zit te mokken. Haar zoon heeft een toneelvoorstelling in Limburg, maar ze heeft geen geld voor het taxibusje. Ik trakteer haar op een tweede Baileys om haar op te beuren. Met drankjes à 1,40 euro per stuk is het goedkoop dronken worden in het verzorgingstehuis. Maar ook daar kan ze niet te frivool in worden.
‘Ik moet binnen vijf jaar dood zijn,’ zegt ze. ‘Dan is mijn geld op.’

We bladeren door de map met glazen kunstwerken die ze in haar leven heeft gemaakt. Decoratieve hanglampen, naambordjes en sculpturen die ze vroeger verkocht op beurzen. Haar AOW is een lachertje. Met haar spaargeld huurt ze nu het kleinste kamertje van het tehuis. Als ze 2022 haalt, heeft ze een probleem.

Ongetwijfeld is er in mijn seniorentijd een app ontwikkeld die gebruikers aan elkaar matcht. Een soort tinder voor senioren. Ja, dat lijkt me wel wat.

Ik denk aan mijn vrienden die, net als ik, zzp’er zijn. Waar zouden wij terechtkomen? AOW is voor ons een soort fata morgana. Wat gebeurt met de bevriende illustrator als hij Parkinson krijgt? De fotograaf die voor de helft verlamd raakt? De schrijver die eindigt met Alzheimer? Ik durf Greet niet te vragen wat er gebeurt met platzakouderen. Of er een budgetopvang is waar je naar toe kunt. Armoede onder alleenstaande gepensioneerden is in 2014 gestegen tot 6,4 procent. De AOW en soms een klein, aanvullend pensioen, zorgt ervoor dat de grote armoede op afstand blijft. Dat elk dubbeltje moet worden omgedraaid doet me denken aan mijn studententijd. Regelmatig leefde ik de laatste week van de maand op een handvol muntgeld. Ik denk daar zonder weemoed aan terug. Om tachtig te worden en nog steeds op wisselgeld te leven. Nee, dat lijkt me geen leven. Greet rekent uit of ze misschien nog een bitterbal kan bestellen. De volgende dag bel ik de bank voor een pensioenspaarrekening.

Het moet

De vrouw in de schilderles zit te huilen. Op haar canvas heeft ze een prachtig Bob Ross-achtig tafereel geschilderd, maar ze ziet het zelf niet meer scherp. De leraar, een bonkige man met een witte baard en grote handen vol zilveren ringen, wrijft over haar rug.

‘Door licht ontstaat vorm, Nellie. We gaan gewoon door.’
Ik snap niet wat het betekent, maar het werk troostend. Nellie droogt haar tranen en knikt.
‘Het moet,’ zegt ze berustend. ‘Heel de dag door zeg ik: het moet.’
Het afscheid moeten nemen van geliefden en lichamelijke functies is moeilijk. De een worstelt daar meer mee dan de ander. Ruim 15 procent van de 85-plussers is momenteel ernstig depressief, aldus een onderzoek van de VUmc. Driekwart daarvan blijft onbehandeld. In het complex is er eventueel een geestelijke met wie gesproken kan worden.

Foto: Jasper Zwartjes
Huidhonger

Net als ik mijn draai heb gevonden in het seniorencomplex, zit mijn tijd er op. Met natte oogjes zeg ik mijn nieuwe vrienden gedag. Het cliché dat je er zelf wat van moet maken, is deels waar, heb ik gezien. Anderzijds moet je het geluk hebben om in een fijne omgeving terecht te komen. De bewoners kunnen vaak maar beperkt uit eigen kracht iets ondernemen, maar het verlangen om deel uit te maken van de wereld blijft. Een goed verzorgingstehuis brengt de wereld naar binnen. Vrijwilligers spelen hier een grote rol in. Met hun hulp wordt de tijd die je rest niet als wachttijd uitgezeten, kun je op je zeventigste nieuwe vriendschappen sluiten, op je tachtigste voor het eerst een gedicht schrijven en op je negentigste nog schuine moppen tappen. Daarom, bij deze, de loftrompet voor iedereen die zich hiervoor inzet. Hulde aan de kunstschilder die eens in de week langskomt en met vreemde wijsheden strooit, de biertapper die de elpee-avond in de bruine kroeg organiseert, de dames die koffie schenken in de huiskamer, de luide omroeper bij de bingo, de yogaleraar die oefeningen op een stoel heeft bedacht, de filosoof die socratische gesprekken komt voeren, elke verzorger die je op de gang groet, de serveersters die alle namen van de bewoners kennen, de literaire instelling die een schrijver tussen de bejaarden laat wonen.

Zelfs als het lichaam er als een koeienstaart bij hangt, wil de mens groeien. We houden huidhonger en verlangen naar contact. Ook al zijn we depressief, suf van de medicatie of verveling, we willen deel zijn van iets groters. Eenzaamheid is een vloek. Het gevoel niets meer te hoeven bewijzen en dus niets meer te betekenen, is een straf. Een onverdiende straf. Een bejaardentehuis is niet alleen een plaats om de laatste jaren van je leven te wonen, maar ook om die laatste jaren te delen. We hebben elkaar nodig. Er is geen andere mogelijkheid.