Een terrasje tegenover de Saint Paul in Luik. Een man loopt nu al een half uur druk te bellen. Elke keer als ik een hap wil nemen, blijft hij even staan. Gebarend, blik op oneindig. ‘Non, non, il m’a dit que…’ En dan giechelt hij hard, raar. Een gnomengegiechel. Het is aanstekelijk, een terrasgenoot schiet ook in de lach. Maar ik heb een déjà entendu. Tien minuten geleden giechelde hij net zo, op precies diezelfde plek vlak voor mijn neus. Nu zie ik zijn afgetrapte schoenen, zijn ongewassen haar. Hij doet alsof. Er is niemand aan de andere kant van de lijn.

Als ik zijn Franse monoloog de hoek om hoor gaan, dwalen mijn gedachten af. Twintig jaar geleden is het al, nondeju. Ik was zijn eerste meisje, hij mijn tweede vriendje. We woonden aan de uiteinden van onze landen, een reis die je in anderhalve dag kon liften. Groningen-Marseille, Rodolphe kwam twee keer per maand. In de tussentijd schreven we brieven. Dat dikke pak Frans beschreven vellen heb ik nog. Papier dat...