[P.1]

Vrij Nederland, 31 aug 1940, No 1, opl: 1001 EX.
Nederland voor Oranje
Je maintiendrai

Bij het verschijnen van dit eerste nummer, dat in het teken van Oranje staat, wil ik in enkele woorden het doel van dit blad uiteenzetten.

Reeds enige maanden gevoelt de Nederlander behoefte aan een werkelijk Nederlandse krant, daar sedert de bezetting van ons land door den Duitsen overweldiger, het grootste deel van de Nederlandse pers dezen overheerser naar de ogen ziet, hierbij “abusievelijk” vergetend, dat hij nog immer onze vijand is.

De dagbladen publiceren berichten en artikelen, welke hun oorsprong vinden in het filiaal van het propagandistisch leugenministerie van een zekere “Germaanse” staat.

Deze artikelen hebben ten doel de volksmening te vergiftigen en den Nederlander te doen geloven, dat Engeland de bedrieger en Duitschland de bedrogene is.

Dit is een van de redenen, die ons ertoe gebracht hebben “VRIJ NEDERLAND” op te richten, zulks in navolging van het uitkomen van een gelijknamig blad in Engeland, en ter vervanging van de vroegere officiëele Nederlandse uitzendingen via “Radio Paris”.
Steunt ons in ons streven de waarheid te verbreiden!

U kunt dit doen door “VRIJ NEDERLAND” zoveel mogelijk ruchtbaarheid te geven!

ONS LAND ZAL NOOIT EEN DUITSE PROVINCIE WORDEN!

LEVE HET VADERLAND

LEVE HET KONINLIJK HUIS

LEVE ONZE BONDGENOTEN!

[P.2]

Wijd open de vensters! Er uit met de vlag,
De trots van de oude historie,
’t symbool van de vrijheid,
Van recht en van macht,
Der echte Oud-Hollandsche glorie!
Wijd open de vensters! Er uit met de vlag!
Laat wapp’ren het Rood, Wit en Blauwe,
’t Is heden de grote en Heerlijke dag:
De dag van het huis van Nassouwe!

31 AUGUSTUS……… Een dag, die in de een en veertig achter ons liggende jaren nooit onbemerkt voorbij is gegaan. Ook nu zal dit niet gebeuren!

Al mogen wij dan geen Oranje naar buiten tonen, in ons hart zullen wij het toch dragen en dat kan geen mens ons verbieden.

Vandaag zal het gehele Nederlandse volk zich één voelen met haar geliefde Koningin, die nu in de vreemde Haar geboortedag moet herdenken, ver van Haar kinderen.

Toen het bericht ons bereikte, dat de Koningin naar Engeland was vertrokken, waren wij allen verslagen en verontwaardigd. Doch na enkele dagen reeds kwam de bezinning. Wij begrepen Haar handelwijze, Immers, wat kan een vorstin in gevangenschap doen, om het Vaderland te bevrijden? Hoe zou Zij alle hulpbronnen tot dit doel hebben kunnen aanwenden, als Zij in Holland zou zijn gebleven?

Had Zij anders gehandeld, dan Zij gehandeld heeft, dan zou de hoop op een onafhankelijk Nederland voorgoed vervlogen zijn geweest!

Laten ook zij, die tot nu toe het vertrek van onze Koningin afkeurden, dit feit zien in het licht van de werkelijkheid, nl. als een daad van regeringsbeleid, een daad ook, die uiteindelijk onze bevrijding tot gevolg zal hebben!

Laat ons vandaag ook in gedachten verenigd zijn met onze jongens van de Land-, Zee- en Luchtmacht, die het fiere Rood-Wit-Blauw te land, terzee en in de lucht hooghouden in alle delen van de wereld. Zij, die geheel vrijwillig in Nederlands-engelse krijgsdienst gegaan zijn, wachten met ongeduld op de dag, dat zij Nederland zullen bevrijden van haar overweldiger en tegelijkertijd van haar laffe verraders.

Daarom zeggen wij met Koningin Wilhelmina:
HEBT VERTROUWEN IN DE TOEKOMST EN IN ONZE BONDGENOTEN!

Eer een jaar verstreken is, zullen wij weer vrij zijn,
Dan is ons land weer Nederland met Oranje aan het roer!

Waait uit dan, o vlag, zij een tolk onzer beè
Om trouw en om vroomheid en moed,
De wereld ontzie U op golven en reê
Maar, daaldet gij ooit op de vloed,
Wij heffen Uw WIT uit de schuimende zee,
En voeren naar ’t BLAUW van de hemel U meê
Al kleurt zich, al kleurt zich Uw ROOD met ons bloed,
Al kleurt zich Uw ROOD met ons bloed!

[P. 3]

REDE VAN H.M. KONINGIN WILHELMINA, UITGESPROKEN TER GELEGENHEID VAN DE EERSTE UITZENDING VAN “RADIO ORANJE”.

“Het verheugt mij bijzonder, dat – dank zij de welwillende medewerking van de Engelse autoriteiten – dit Nederlandse kwartier in de uitzendingen van de Britse radio is ingelast, en ik spreek de hoop uit, dat vele landgenoten, waar zij zich ook mogen bevinden, voortaan getrouwe luisteraars zullen zijn van de vaderlandse gedachten, die hun langs deze weg bereiken. En thans is het mij een waar genoegen, met dit korte woord de eerste te zijn, die in dat kwartier tot U spreekt.

In de eerste plaats wil ik, met U allen, in diepe ontroering, het vaderland gedenken, dat zo zwaar getroffen is door de rampspoed van de oorlog. Wij gedenken daarbij het onnoemelijk leed, dat over ons volk is gekomen en dat het bij voortduur drukt.

Wij willen hulde brengen aan degenen, die bij de verdediging van ons vaderland ten offer vielen aan hun plicht, hulde aan onze weermacht te land, ter zee en in de lucht, die met inspanning van haar uiterste krachten den zooveel sterkeren aanrander veel langer heeft weten te weerstaan dan deze had verwacht.

Na al hetgeen er reeds over de oorlog, waarin wij gewikkeld zijn, gezegd en geschreven is, zult gij zeker-niet verwachten, dat ik in dit korte ogenblik zal ingaan op de strijd zelve en de vele vraagstukken, die daarmede verband houden, Maar wel moeten wij er ons rekenschap van geven, dat deze oorlog hoe langer hoe meer zijn ware karakter openbaart, als zijnde in zijn diepste wezen voor ons een strijd tussen het goede en het kwade; een strijd tussen God en ons geweten enerzijds en anderzijds de duistere machten, die in deze wereld hoogtij vieren. Het betreft een strijd – ik behoor het U te zeggen – die op geestelijk gebied thuis behoort en diep verborgen in het hart van de mens wordt bevochten, maar die thans op de meest ontstellende wijze aan het daglicht is getreden in de gedaante van de grote wereldworsteling, waarvan wij de onschuldige slachtoffers zijn en waaronder ons volk lijdt.

Bij deze oorlog gaat het erom, aan de wereld een waarborg te geven, dat zij, die het goede willen, niet belet worden dat tot stand te brengen. Zij, die menen, dat de geestelijke waarden, die de mensheid zich heeft verworven, door de scherpte des zwaards kunnen worden vernietigd, moeten de ijdelheid daarvan leren beseffen. Ruw geweld is niet in staat een volk zijn overtuiging te ontnemen. Gelijk eertijds noch wapengeweld, noch de vlammen van de brandstapel, noch verarming en leed onze vrijheidszin, onze gewetensvrijheid en onze geloofsvrijheid ooit hebben kunnen uitroeien, zo houd ik mijn overtuiging dat ook in het huidige tijdperk wij en onze landgenooten uit deze beproeving gesterkt en gelouterd en ook al wat hun en ons heilig is, zullen herrijzen.

Dat het voor dit verheven doel is, waarvoor onze soldaten hun leven geofferd hebben en dat dit offer dus niet vergeefs is geweest, strekke hun nabestaanden en ons allen tot troost.

Al heeft de vijand de vaderlandse bodem bezet, Nederland zal de strijd volhouden, zólang tot voor ons een vrije en gelukkige toekomst opdaagt.

Onze geliefde driekleur wappert vier op de zeeën, en in het grote Nederland in de overzeese gewesten en zij aan zij met onze bondgenoten zetten wij de strijd voort en de delen van het rijk overzee, die zo treffend blijk gaven van hun medeleven in de ramp, die het moederland trof, zijn meer dan ooit nauw met ons verbonden in hun denken en voelen.

Wij willen handhaven onze vrijheid, onze onafhankelijkheid in het grote gebied van het gehele rijk.

Z.O.Z.

[P.4]

Ik wek mijn landgenoten in het vaderland en overal waar zij zich bevinden op om – hoe donker en moeilijk de tijden ook zijn – te vertrouwen in de eindoverwinning van onze zaak, die niet alleen sterk staat door de kracht van wapenen, maar niet minder door het besef, dat het gaat om onze heilige goederen.

Ik heb gezegd.

–.-.-.-.-.-.-.-

VERLEDEN EN TOEKOMST.

Toen de wrede wereldoorlog
Na vier jaar een einde nam,
En in ’t jaar 1918
Eindelijk de vrede kwam,
Toen het met het massamoorden
Van millioenen was gedaan,
Riep de wereld uit één monde:
“Zoiets mag niet meer bestaan!
Oorlog moet onmogelijk worden,
Weg met vuur en met geweer.
’t Hoort in geen beschaafde wereld
Oorlog willen wij nooit weer”.
En men stichtte met elkander
Toen de Wereldvolkenbond,
Die uit mensen veler landen,
Veler volkeren bestond.
En men bouwde in Genève
Een marmeren Volkenbondspaleis.
De wereld wilde men hervormen
Tot een vredesparadijs.

Ruim twintig jaren zijn wij verder
Zijn wij verder inderdaad?
Is er in Genève werkelijk
Iets bereikt met al ’t gepraat?
Kwam men in die twintig jaren
Wel iets nader tot elkaar?
Neen! want thans, na ál die jaren
Is een nieuwe oorlog daar.

Want wat deed ’t “beschaafde” Duitsland?
Werd het wijzer na de strijd
Ging men daar de weg beschrijden,
Die naar wereldvrede leidt?
Neen! Men greep opnieuw de wapens
Begon opnieuw de woestestrijd,
Brandde weer van nieuwe krijgslust
Was alweer zijn zinnen kwijt.
Duitse mensen der “Beschaving”
Schreeuwend onrecht wordt begaan.
Mag er in “beschaafde” staten
Een toestand zoals thans bestaan?
Het lijkt meer op de Middeleeuwen
Zo U thans vervuld van haat
Een mens uit ander ras geboren
Niet meer rustig leven laat.

Mensen, die als wilde beesten –
Erger nog – zich laten gaan,
Die maar moorden, plund’ren, roven,
Huis en kerk tot puinhoop slaan.
Moet men dat beschaving noemen
Duits “Cultuurvolk” dezer tijd?
Waar is dan in Uw “Beschaving”
Het gevoel van menselijkheid?
Hoe wilt U toch wereldvrede?
Welke weg daarheen toch gaan?
Als er in “Beschaafde”staten
Rassenhaat noch kan bestaan.
Als U heil zoekt in regeren
Met geweld en zucht naar macht,
Zo is ’t niet een wereldvrede,
Doch weer nieuwe krijg, die wacht.
Duitsers deze schone wereld
Leert een ander toch verstaan,
Kijkt niet naar een ras of huidskleur
Zie elkaar als mensen aan.
Laat voor haat geen plaats meer
(Voor Uw volk de grootste blaam) wezen
Wil één keer in vrede leven
In der Beschaving heil’ge naam.
Wil niet over anderen heersen.
Dat lukt toch niet!
Hij, die in vrede kan regeren,
Is alleen de Democraat.
Laat hem dan de weg U wijzen,
Vast dat het dan beter gaat.
Hij zal U geen bloed meer eisen
Daarvoor is hij Demoraat.
Hij zal ein’lijk zegevieren,
U verdelgen als het moet.
Laat uw leider dan maar tieren
Want dan pas wordt de wereld goed.
Die wereld heeft thans diepe wonden
Door zijn stomme heersers zucht,
Doch het volk, bestuurd uit Londen;
Jaagt hem eenmaal op de vlucht.
Dan wordt de Wereld weer normaal
En zal het vrede om ons zijn,
Went van de Rijn tot aan de Oder
Gaat dan alles kort en klein
En dan keert de rust pas weder
Wordt het Duitse rijk weer “klein”
Buigt het zich Weer need’rig neder
Zal het immer VREDE zijn.

NEDERLANDER.

[p. 5]

Wij herdenken thans met eerbied een dankbaarheid hen, die hun leven hebben gegeven in de strijd tegen de slavernij. Zij hebben een offer gebracht aan hun ideaal: de vrijheid van hen, die hun lief waren, de vrijheid ook van Nederland en het gehele Nederlandse volk! En dat offer is niet vergeefs geweest, want aan hem is de overwinning, die staat en valt voor zijn ideaal.

Vele duizenden gezinnen rouwen nu om het verlies van vader, moeder, broers of zusters, die aan of achter het front ten offer vielen.

Zij moeten echter weten, dat iedere Nederlander, waar ter wereld hij zich ook moge bevinden, met hen om deze verliezen treurt.

Onze gevallenen hebben hun plicht tot het einde toe vervuld.

Wij zullen dit nooit vergeten!

Zij rusten in vrede.

[p.6]

Afschrift.

Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht
Nr. 145 P.

Aan de Burgemeester en leden van den Gemeenteraad van Rotterdam.

Onderwerp: REDE VAN DEN RIJKSCOMMISSARIS Dr. SEYSS-INQUART

Ter gelegenheid van zijn bezoek aan Rotterdam heeft de R.C. Dr. Seyss-Inquart een rede gehouden, waarin hij blijkens de in de pers verschenen verslagen o.m. heeft medegedeeld, dat de vernietiging van een deel van Rotterdam aan onze eigen schuld zou zijn te wijten. De R.C. voegde er aan toe, dat dit niet bedoeld was als een verwijt aan de Nederlandsche bevelhebbers, omdat t.g.t. door de afwezigheid van de leiding de besluitvaardigheid van deze bevelhebbers zou zijn geremd.

Deze voorstelling van zaken is in strijd met de feiten, zooals deze zich in werkelijkheid hebben voorgedaan, zoodat ik mij genoodzaakt heb gezien bij Dr. Seyss-Inquart een protest in te dienen tegen zijn rede.

Daarbij heb ik dezen autoriteit medegedeeld, dat het feit, dat de regeering zich – terecht – in veiligheid had gesteld, van geen nadeeligen invloed op den Nederlandschen bevelhebbers is geweest en dat mij van mindere besluitvaardigheid van de bevelhebbers van Rotterdam niets is gebleken. Voorts heb ik gezegd, dat het niet onze schuld is geweest, dat Rotterdam is gebombardeerd.

Daar het U ongetwijfeld belang zal inboezemen, hoe de ware toedracht ten deze is geweest, geef ik U hieronder de bijzonderheden, waarmede ik mijn protest heb gestaafd.

Op 14 Mei te 10.30 uur ontving de Commandant van Rotterdam, kolonel SCHARROO, een schriftelijk stuk, behelzende een ultimatum om de verdediging onmiddellijk te staken, daar anders de scherpste maatregelen tegen de stad zouden worden genomen. De tijdsduur van dit ultimatum bedroeg twee uren. Het antwoord moest dus uiterlijk om 12.30 zijn ingekomen.

Daar de brief niet was ondertekend en dus de mogelijkheid van mystificatie niet was uitgesloten, heb ik per omgaand schriftelijk doen weten, dat een dergelijk voorstel alleen dan in overweging kon worden genomen, indien het behoorlijk en door een bevoegd commandant zou zijn onderteekend.

Dit antwoord was om 12.15 uur, dus een kwartier vóór het verstrijken van den termijn ter bestemder plaatse – Noorder-eiland bij de Koninginnebrug – aangekomen.

De Nederlandsche kapitein BAKKER heeft daar echter met den Duitschen Overste VON CHOLITZ tot 12,35 moeten wachten op de aankomst van Duitsche Generaals.

Om 13.20 is aan den Kapitein BAKKER een nieuw, thans behoorlijk onderteekend ultimatum met een geldigheidsduur van drie uur overhandigd. Hiermede is genoemde kapitein in gezelschap van twee Duitsche Officieren naar den Nederlandschen Commandant teruggekeerd.

Intusschen was om 13.22 uur bij de nadering van een Duitsch vliegeskader op last van den Duitschen luitenant Generaal SCHMIDT een seinpatroon afgeschoten (volgens Duitsche verklaring als teken, dat het bombardement niet moest worden uitgevoerd) en om 13,25 uur werd dit bij het Zuidelijk bruggehoofd van de Willemsbrug, in opdracht van een der Duitschers, die Kapitein BAKKER vergezelden, herhaald.

DESNIETTEGENSTAANDE IS HET BOMBARDEMENT OM 13.30 UUR TOCH BEGONNEN !!!

Uit het vorenstaande blijkt, dat indien de Duitschers het voornemen hebben gehad het bombardement niet te doen doorgaan, de hunnerzijds daartoe getroffen regeling gefaald heeft en dat de aan Rotterdam toegebrachte schade in geen geval is te wijten aan mindere besluitvaardigheid van Nederlandsche zijde.

Daar het mij niet mogelijk is deze weerlegging d.m.v. de pers bekend te maken, heb ik gemeend langs deze weg de Nederlandsche Weermacht te moeten bevrijden van de ten onrechte op haar geworpen blaam, dat zij de oorzaak van Rotterdam’s noodlot zou zijn geweest.

De Generaal
O.L.Z.
w.g. H.G. Winkelman.

[p. 7]

Afschrift.
Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht
Afd. Landmacht
Sectie 1.

A.H.K. 2 Juli 1940

VERKLARING VAN DEN OPPERBEVELHEBBER VAN LAND- EN ZEEMACHT

Naar aanleiding van een mededeeling in Duitsche couranten betreffende een door mij dd. 23 Maart 1940 opgesteld memorandum aan den Nederlandschen gezant te Brussel, deel ik het volgende mede:

1. Inderdaad heb ik een dergelijk memorandum doen opstellen en wel door H.M. gezanten te Brussel, Parijs en Londen.

2. Deze stukken waren opgesteld op 23 maart 1940.

3. Zij waren echter besloten in een gezegelde enveloppe, welke pas geopend mocht worden na ontvangst van een mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken, dat Nederland in oorlog was met Duitschland. Voor het tijdstip van openen van de gezegelde enveloppe kon de gezant uit den aard niet aan den inhoud van het memoradum gevolg geven.

4. Noch door de Nederlandsche gezanten, noch door de vertegenwoordigers van den Opperbevelhebber zijn, voordat Nederland door Duitschland werd overvallen, besprekingen gevoerd met de Belgische, Fransche of Engelsche regeeringen of met
de generale staven dier landen.

5. Het was echter de plicht van den Opperbevelhebber on de
samenwerking met eventueele bondgenooten ingeval van uitgebroken krijg – echter alleen intern in Nederlandschen kring – voor te bereiden. In de memoranda voor de belligerente mogendheden waren dan ook nader uitgewerkt de verzoeken om hulp, welke wij voor afweer van een aanval zouden behoeven. Dit beroep om hulp is nimmer geloochend (Zie mededeeling Nederlandsche legatie te Londen “Het Vaderland” 10 Mei 1940). Deze hulp is echter eerst gevraagd na het uitbreken van den krijg.

6. Voor de verzekering van de goede samenwerking met eventueele bondgenooten waren vertegenwoordigers aangewezen, die onmiddellijk na het uitbreken van een oorlog zouden vertrekken.

7. Als vertegenwoordiger bij het Belgische Opperbevel was aangewezen en is op 10 Mei te plm. 10 uur, dus na het uitbreken van den oorlog, naar Brusselvertrokken de Generaal-Majoor G. P. Noothoven van Goor. Voor dien datum heeft deze Generaal-Majoor geen enkel contact noch te Brussel noch elders gehad met de Belgische regering of de Belgische legerleiding.

8. Het beste bewijs voor de volkomen correctheid van de houding van den Opperbevelhebber is wel, dat de Generaal-Majoor Noothoven van Goor er mede van in kennis was gesteld, dat
hij ook was aangewezen om het Nederlandsche Opperbevel te vertegenwoordigen hij do Duitsche legerleiding, indien onze neutraliteit door de geallieerden zou worden geschonken.

De Generaal-Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht,
//w.g. H.G. Winkelman

[p.8]

31 Augustus 1940

Wilhelmina van Nassouwe
Op Uw geboortedag,
Tuigt U niet onze trouwe
’t Oranje en Neêrland ’s vlag,
Maar stille dank en bede
Stijgt uit het Neêdrlands hart
Tot God, Die U weer vrede
En vreugd bereidt na smart!

Dank Hem, Die uit gevaren
Tot hiertoe heeft gered
En U heeft willen sparen
Op veler smeekgebed!
Tot Hem, den Heer der Heren,
Zendt Neêrland’s volk zijn beè
Dat Hij U weer doe keren
In vrijheid: vreugd en vreê.

In Godes vrees te leven
Hebt Gij altijd betracht;
Daarom zijt Gij verdreven,
In ballingschap gebracht;
Maar God zal U regeren
Als een goed instrument,
Dat Gij moogt wederkeren
In Uwen regiment.

Uw schild en de Betrouwen
Blijv’ Hij, Uw God en Heer!
Op Hem te mogen bouwen,
Blijv’ steeds Uw heil en eer’
Hij doe U trouw Hem blijven,
Hem dienen t’ aller stond,
De tyrany verdrijven,
Die U en ons doorwondt!

O God, zie gunstrijk neder
Op ons en onz’ Vorstin,
Brengt Gij Haar tot ons weder
En ’t prinselijk gezin;
Geeft Gij na al het kwade
Nog ’t goed aan ons beneên,
En blijv’ door Uw genade
ORANJE EN NEDERLAND EEN!

-.-.-.-.-.-

XXXXX?

“VRIJ NEDERLAND”