Het schrijven van het Boekenweekgeschenk is niet eenvoudig. In de eerste plaats door de streng opgegeven omvang – die van een novelle. Echte schrijvers werken niet zo dat ze hun hele hebben en houden, de uitstalkast van hun talent, ambitie, zeggingskracht en verbeelding op commando kunnen posteren in ruim negentig pagina’s.

Ook is het een belemmerende gedachte dat een jaarlijks aanzwellend massapubliek (nu: 968.000 exemplaren) je pennenroersel grátis ontvangt bij de aankoop van andere boeken. Bovendien mogen ze dankzij de vrucht van je inspanningen ook nog eens een dagje grátis met de trein.

Zoveel gratis lijkt bij voorbaat een schaamlapje voor de abominabele kwaliteit. Je moet als schrijver sterk in je schoenen staan, wil je daar niet over gaan liggen tobben. Nog erger is het als je, bezield van competitiedrift, vervuld raakt van de gedachte: ik ga die 968.000 lezers voorgoed voor me wínnen. De rest van hun leven – lánge leven, want er zitten vast jónge lezertjes bij –...