Het verschijnen van een speciaal nummer van Tirade over E. du Perron is even prettig als irritant. Prettig omdat men meer te weten komt over een schrijver waarvoor men bij wijze van spreken bereid is een brandend huis binnen te gaan om zijn boeken te redden. Irritant omdat men wel op zijn vingers kan natellen dat zo’n nummer voornamelijk gevuld zal zijn met artikelen geschreven door mensen die in hun hoofd een zeer geheim en onzichtbaar bandapparaat hebben waarop de toon, de kleur, de woordenschat, de voorkeuren en de antipathieën van Du Perron zijn vastgelegd: een ‘stemmetje van binnen’ dat hen inderdaad als een ‘geweten’ begeleidt. Du Perron is, onvermijdelijke gang van zaken, onderwerp van academische bestudering geworden. Hij is daarnaast onderwerp gebleven voor een aantal mensen die in de jaren vijftig als zijn erfgenamen golden. Beiden zijn in dit nummer vertegenwoordigd.

Waarom er juist nu een Du Perron-nummer moest worden samengesteld is mij niet helemaal...