Non-fictie

Ergens in de jaren tachtig maakte ik als piepjonge reisleider een toer met vaderlandse communisten door de Sovjet-Unie. Niets was goed genoeg. De hotelkamers niet, noch het eten. De groep had enige jaren daarvoor – als activisten voor de vrede – de steden Stalingrad en Kiev aangedaan. Op spoorwegstations, bij aanlegsteigers van Wolgaboten – overal stonden sovjetburgers hen, met rode rozen en rode wangen, juichend op te wachten. Aan tafels (onder Stalin-kroonluchters) die door hun poten zakten van het overdadige eten en drinken, werd feest gevierd. ‘Op de vrede!’ ‘My za mir!’ De geesten werden verbroederd; de lichamen dikwijls ook.

Ditmaal niet. De USSR was inmiddels bladerdeeg. Ik weet nog steeds niet waarom ze deze reis ondernamen. Uit koppigheid? Zelfkwelling? Men rekende mij het verlies van de vroegere uitverkoren rol om de een of andere reden persoonlijk aan. Door tijdens de lunch in een Georgisch restaurant aan de Gorkistraat plotseling Brecht te zingen...