Arie Visser? Nooit van gehoord. En wie wel van hem gehoord heeft, krijgt vermoedelijk nog vijfentwintig gulden van ’m. De naam van Arie Visser (1944-1997) ontbreekt in vrijwel alle naslagwerken en literaire overzichten – tot voor kort bestond hij niet. Pas na zijn dood nam Gerrit Komrij drie gedichten van hem op in z’n dikke bloemlezing, en dan is er zojuist, bij wijze van volslagen verrassing, Vissers Verzameld werk, vergezeld van een grote hoeveelheid documentatie, verschenen.

Arie Visser heeft alles van de verdoemde dichter. Hij zat er eigenlijk steeds naast. Aanvankelijk schreef hij in de trant van de Vijf­ti­gers, maar later greep hij terug naar dichters als Nij­hoff en Ach­ter­berg. Ook raakte hij onder de invloed van oosterse poëzie. Een groot deel van zijn werk wordt opgestookt aan al dan niet wijsgerige overpeinzingen. Bijvoorbeeld ‘De trein’: de wachtkamer vol / zacht gras om op te roken // mijn trein vertrekt nooit.

Doorvoeld en diep, maar niet genoeg om...