‘Ik ben ooit een mens geweest.’ Zo luidt de openingszin van Indra Sinha’s sterke tweede roman De mensen van Beest. Volgens een noot van de uitgever is het eigenlijk geen roman, maar een letterlijke weergave van een op cassettebandjes ingesproken vertelling van een negentienjarige jongen in de Indiase stad Khaufpur. Een stad die twintig jaar geleden is getroffen door een giframp waarvan de gevolgen nog steeds voelbaar zijn. Het fabrieksterrein is nooit gesaneerd, waardoor het gif het drinkwater vervuilt, iedereen te maken heeft met ernstige problemen aan de luchtwegen en vrouwen miskramen krijgen en groenige melk voor hun baby’s afscheiden.

‘Beest’ is de bijnaam van de jongen Jaanvar. Zijn ruggenwervels zijn door het gif met elkaar vergroeid, zodat hij gedwongen is om op zijn handen en voeten te lopen. Met zijn blik op kruishoogte trekt hij de lezer een bizarre wereld in waar tragedie kleur krijgt. Een ‘totaal andere wereld is dat, onder het middel. En geloof me, ik...