Profiel / Andreas Burnier en de Platoclub

‘Moge ik er nog dikwijls getuige van zijn hoe zij in kroeg of restaurant, als zij het erg warm krijgt, het sjaaltje van haar hals rukt en in elkaar propt op haar schoot,’ schreef Oek de Jong aan het slot van zijn bijdrage in een liber amicorum voor Andreas Burnier.

‘Moge ik haar ook nog vele malen zien lopen als Groucho Marx. Dat kan zij namelijk en dat doet zij ook wanneer zij, de overjas al aan, door haar immense werkkamer snelt om zich op een rinkelende telefoon te storten: het bovenlijf voorwaarts gestrekt, de korte beentjes snel bewegend, door de knieën zakkend met wapperende jaspanden – alleen de sigaar ontbreekt.’

Het is een beeld dat haar bevallen moet hebben. De enige vrouw die zij zich graag ten voorbeeld stelde, was Gertrude Stein, de masculiene Amerikaanse schrijfster met haar kunstenaarssalon in Parijs. Die zij ooit in een gedicht omschreef met de prachtige woorden: ‘Zoals jij, Caesar, verdwaalde in een...