Andreas Kinneging: een fanatiek boekenmens

Daar zit een hilarisch portret in, dacht Rudie Kagie na de mediarel rond Andreas Kinneging en het ‘wurgincident’ met Rutger Castricum. Een profiel van de Leidse hoogleraar rechtsfilosofie, ‘over wie van alles werd beweerd’. ‘Ach, mijn leven speelt zich grotendeels af in mijn verhouding tot de boekenkast.’

Op 18 mei verscheen het boek De gouden jaren van het linkse levensgevoel: het verhaal van Vrij Nederland door John Jansen van Galen. Wij vroegen oud-redacteuren van VN naar hun favoriete verhaal. Dit verhaal koos Rudie Kagie: zijn profiel van van ‘brombeer’ Andreas Kinneging.

Op pagina 171 van zijn romandebuut Altijd november (2011) deelt Elsevier-redacteur Gerry van der List een plaagstoot uit aan een voormalige mede-VVD’er met wie hij ooit schouder aan schouder voor het neoconservatieve ideaal streed. Hij schrijft: ‘Daarna begon het interessante deel van de mail, met geroddel over het personeel bij de Leidse universiteit. Maarten verhaalde met smaak over de hooghartige Tocqueville-supporter op de juridische faculteit die onvermoeibaar voor ouderwetse deugden als huwelijkstrouw had gepleit, maar de moeder van zijn kinderen meteen had gedumpt toen een sexy Pakistaanse schrijfster iets met hem wilde beginnen.’ Van het boek had hij gehoord, maar de passage die onmiskenbaar naar hem en Naema Tahir verwijst, is ‘nieuw’ voor de Leidse hoogleraar rechtsfilosofie Andreas Kinneging (1962). ‘Dat zegt misschien iets over het aantal mensen dat de roman van Van der List gelezen heeft.’ Moet hij echt op ‘dit soort flauwe onzin’ reageren?

Hoe kómen die critici daarbij? Ho, wacht, hém werd niks gevraagd.

Vooral de afgelopen weken wordt van alles over hem beweerd, de mensen roepen maar wat. Jawel, hij is conservatief, maar lang niet zo oerconservatief als hij zichzelf nu op internetfora omschreven ziet. Er wordt een karikatuur van hem gemaakt. Zo zou hij anti-abortus, anti-euthanasie en antihomohuwelijk zijn, maar hoe kómen die critici daarbij? Ho, wacht, hém werd niks gevraagd. Zijn pleidooi om televisiecamera’s van het Binnenhof te weren en het volk de rechtstreekse uitzending van Kamerdebatten te onthouden, mag misschien twijfels oproepen over de kwaliteit van zijn realiteitsbesef, maar dat is een kwestie van interpretatie. Youp van ‘t Hek zal vast niet de enige geweest zijn die voorvoelde dat er een fikse rel zat aan te komen. In zijn column in NRC Handelsblad meldde de cabaretier dat hij in de ‘bananenkromme zinnen’ van Buitenhof-columniste Naema Tahir die politiek Den Haag wil ‘ontrutgeren’ direct het scenario beluisterde dat ongetwijfeld zou worden uitgevoerd: ‘Toen ze klaar was wist ik zeker dat Castricum even met draaiende camera bij haar langs zou gaan. Het leven is vaak zo saai en voorspelbaar.’

De schermutseling tussen de gespierde academicus – nationaal kampioen gewichtheffen 1987 – en de gebreide sjaal van PowNews leverde spraakmakende televisie op. Misschien naïef van hem, maar Kinneging had alle commotie echt niet zien aankomen, zoals het hem evenzeer verraste dat zijn optreden en dat van zijn Naema bij Pauw & Witteman de gemoederen tot boven het kookpunt oppookte. Zo opzienbarend was het toch niet wat hij daar te berde bracht? ‘Ach, mijn leven speelt zich grotendeels af in mijn verhouding tot de boekenkast,’ zegt hij. ‘Ik zeg wel eens voor de grap dat mijn vrienden hier aan de muur hangen. Ik leid dus niet een leven dat heel sterk gericht is op wat er buiten gebeurt. Nadenken over hoe de wereld in elkaar zit doe ik aan de hand van boeken van de grote denkers. Dat vind ik het allerfijnste.’

PowNed-verslaggever Rutger Castricum van PowNed interviewt Uri Rosenthal in de Tweede Kamer over het “wurg-incident” met Andreas Kinneging. Foto: Joost van den Broek/HH

Omdat hij bepaald niet aan de beeldbuis is verslaafd, volgt hij de vergroving van de mores in Hilversum niet op de voet. Noem het desinteresse. Bij televisie lijkt het hem voornamelijk om entertainment en emotie te gaan, terwijl hij als man van de wetenschap is gefocust op de inhoud. Minzaam overhandigt Kinneging een uitdraai van de Richtlijnen voor het maken van opnamen in de gebouwen van de Tweede Kamer. Artikel 7.1 bepaalt: ‘Het is niet toegestaan om Kamerleden en/of bewindslieden aan te spreken met ingeschakelde opnameapparatuur, tenzij hiervoor toestemming is verleend.’ Waarom ziet niemand aan het Binnenhof toe op stipte naleving van de regels? ‘Het staat er duidelijk. Zwart op wit. Wat PowNews doet, druist in tegen de afspraken.’

Andreas en Naema bij Pauw en Witteman.
Altijd de fout in

Tijdens zijn slagvaardige confrontatie greep de professor, zegt hij, verslaggever Castricum niet duchtig bij de keel, zoals deze beweert. Wel verzocht hij hem in niet mis te verstane bewoordingen te vertrekken – al zou hij er bij nader inzien inderdaad verstandiger aan hebben gedaan om de voordeur tijdig in het slot te knallen. ‘Maar ja, dat is achteraf praten, hè.’

In zijn talrijke publicaties over de ethiek van deugden en ondeugden scheert het onderwerp ‘zelfbeheersing’ opvallend vaak voorbij.

‘Zelfbeheersing heeft te maken met verleidingen overwinnen. Vanaf de oude Grieken is dit een basisdeugd. Zonder die deugd kan niemand in vrijheid leven,’ predikte hij in 2008 in Filosofie Magazine. ‘Je hebt twee soorten zelfbeheersing. Je kunt woedend zijn, maar je inhouden. Je kunt ook helemaal niet boos meer worden, dus gematigd blijven. Gematigdheid is de beste vorm van zelfbeheersing. (…) Ik weet uit ervaring dat het beter is om niet boos te worden. Ik ga altijd de fout in als ik me laat gaan.’

Ik weet uit ervaring dat het beter is om niet boos te worden.

Vier jaar later verschaft de actualiteit het proza van toen een profetische lading, al wijst Kinneging er op dat hij nooit heeft beweerd dat hij de vleesgeworden zelfbeheersing is. ‘Dat staat er niet. Zelfbeheersing is een deugd en deugden zijn moeilijk, voor iedereen. Het is trouwens de vraag of ik tegenover PowNews mijn zelfbeheersing heb verloren. Ik heb die jongens gevraagd of ze vinden dat ze op een fatsoenlijke manier bezig zijn. Het leek me belangrijk dat ze eens te horen krijgen dat het echt niet kán wat ze doen. Het werd tijd dat iemand dat hardop zei.’

Fatsoen, normen, waarden, deugden, moraal – het zijn begrippen waar de rechtsfilosoof dagelijks mee jongleert sinds hij, zoals hij in zijn vuistdikke essaybundel Geografie van goed en kwaad (2005) bekent, begon te twijfelen aan de zegeningen van Verlichting en Romantiek. ‘De stupide, zelfgenoegzame oppervlakkigheid die er uit spreekt en die de aarde iedere dag meer herschept naar haar eigen afzichtelijke beeld, voorspelt niet veel goeds voor de toekomst. Ze leidt tot allerlei vormen van destructiviteit, waarvan het bewuste nihilisme misschien nog wel de meest onschuldige is.’ De auteur delfde zijn gelijk op bij de oude Griekse en Romeinse wijsgeren – in het bijzonder Cicero’s Over de plichten – en hecht aan het fundament van de christelijke beschaving, hoewel hij niet meer ter kerke gaat sinds zijn ouders zich in 1972 afkeerden van het katholieke geloof. Zijn pleidooien voor handhaving van het traditionele gezin (‘andere gezinsvormen zijn ten principale minder goed’) en zijn strenge opvattingen over de klassieke rol die nu eenmaal bij het moederschap van de vrouw en het kostwinnerschap van de man horen, kwamen hem op felle polemieken te staan.

Libertarische leeskring

Als jonge doctorandus propageerde hij een aanzienlijk minder strak geregisseerd samenlevingsmodel dan hem tegenwoordig voor ogen staat. Hij was lid van de PvdA toen hij, zeventien jaar oud, als oudste uit een gezin van drie kinderen politicologie en filosofie ging studeren in Nijmegen. Vader stond als chemisch ingenieur op de loonlijst bij Hoechst en werd in 1970 voor drie jaar overgeplaatst naar de vestiging in Frankfurt. ‘Tussen mijn achtste en twaalfde jaar las en sprak ik dus dagelijks Duits, waar ik later veel profijt van had toen ik Kant, Hegel en Nietzsche ging lezen,’ herinnert hij zich. De Nijmeegse faculteit politieke wetenschappen bleek in de jaren zeventig een marxistisch bolwerk, maar al gauw ontdekte het provinciale groentje uit Middelburg ‘geheel op eigen kracht’ een radicale stroming die hem aanzienlijk meer belang inboezemde: het libertarisme. Een staking bij de posterijen werd in die dagen aangekeild door een prikkelende advertentie met de tekst: ‘Bent u het staatsmonopolie van de PTT ook zo zat?’ Goede vraag. Onder aanvoering van Kinneging ging een ‘libertarische leeskring’ zich verdiepen in werken van theoretici die haarfijn wisten uit te leggen waarom elke vorm van bemoeizucht en betutteling door vadertje staat verwerpelijk is. Het ongevraagd opleggen van belasting door de overheid was volgens hen een vorm van gelegitimeerde diefstal. Bibliotheken kunnen best worden afgeschaft, want waarom zou de burger het leesgenot van zijn buurman financieren? Daarop door filosoferend leek het een briljant idee om kinderen als een economisch product te behandelen. Stél! Ouders worden geacht hun nazaten op te voeden, te eten te geven en te kleden, maar wat zou er gebeuren als het hun was vergund om hun kinderen te verkópen? Als kinderen geld waard zijn, wordt er vast nóg beter voor ze gezorgd. ‘Ik was in die tijd hevig onder de indruk van Het fundamenteel rechtsbeginsel van Frank van Dun, een van de libertarische godfathers van de Lage Landen,’ zegt Kinneging nu. Hij pakt het onderhavige exemplaar uit de kast en bladert door de pagina’s.

Bij het onderstrepen van de meest pregnante alinea’s kwam behalve een potlood ook een liniaal te pas. ‘Mijn docent Herman Aquina vond dat ik te dicht op het werk van de door mij bewonderde Van Dun was blijven zitten. Ik moest zelfstandig nieuwe gedachten over het libertarisme ontwikkelen en was dus terug bij af. Heel goed, want op het resultaat van mijn tweede poging zou ik cum laude afstuderen.’

Nationaal kampioen

Niet alleen medestudenten stonden paf van zijn onblusbare ijver. Zes avonden per week trainde hij zich tussen zes en tien uur in het zweet bij de Nijmeegse krachtsportvereniging Atlas aan de Van Trierstraat. Hij raakte er bevriend met de huidige sportcoach Ton Leenders, die zich hem als ‘buitengewoon fanatiek’ herinnert. ‘Andreas gaat niet voor het halve werk. Gewichtheffen is een olympische sport die veel discipline vereist. Hoe hij dat met hard studeren wist te combineren, was me een raadsel. In 1987 werd hij in Den Haag nationaal kampioen in de gewichtsklasse tot honderd kilo. Hij was even de sterkste man van het land.’

‘s Zomers maakten ze samen lange fietstochten of lagen bruin te bakken aan de rand van het zwembad in het Goffertpark. ‘Als eenvoudige jongen keek ik enorm tegen de geleerde Andreas op,’ zegt Leenders. ‘Hij had veel meer in zijn mars dan ik, maar toch hadden we een gelijkwaardige vriendschap. Hij beklaagde zich over zijn linkse studiebegeleiders, die hem maar een rechts kereltje vonden.’ Gewichtheffen is nog steeds een dagelijkse passie van Kinneging, aanvankelijk bij Simson KDO in Den Haag, later bij LKV De Spartaan in Leiden.

Met zijn scriptie Het Libertarisme (1984) schoot het aanzien van de jonge doctorandus onder gelijkgestemden omhoog. Bij de vijftien leden van de door hem opgerichte Libertarische Kring Amsterdam gleed zijn boodschap er volgens de notulen op 2 april 1984 in als Gods woord bij een ouderling: ‘De meest begerenswaardige orde is laisser faire, een orde zonder heerschappij.’ Hij koesterde plannen voor het oprichten van een Nederlandse libertarische partij: ‘Wie wil meepraten? Maak snel een afspraak met Andreas Kinneging.’

De voorbereidingen voor een eigen politieke beweging werden gestaakt toen het libertarische talent op z’n tweeëntwintigste als beleidsmedewerker toetrad tot de Teldersstichting, het wetenschappelijke bureau van de VVD. Vrijbrief, het huisorgaan van het Libertarisch Centrum Nederland, bejubelde in 1988 de nota die Kinneging (‘een overtuigd libertariër’) onder de titel Liberalisme. Een speurtocht naar de filosofische grondslagen voor de VVD had geschreven: ‘Een bijna onverdund libertarisch werkstuk.’

Dat pamflet hadden zijn vrienden toch echt verkeerd gelezen, zegt de auteur nu. ‘Ik nam geen afscheid van de staat, maar lanceerde het idee van de waarborgstaat. Geleidelijk dreef ik weg van het libertarisme. Als intellectuele exercitie vind ik het nog steeds interessant, maar het is natuurlijk het reductio ad absurdum van het liberalisme.’

Huisideoloog

Na een voortijdig gestrande carrière van acht maanden als ambtenaar op het ministerie van Financiën (‘niets voor mij’), stapte hij in 1988 over naar de Leidse universiteit. Geholpen door een ZWO-promotiebeurs werkte hij drie jaar in het onderzoeksinstituut van de rechtenfaculteit fulltime aan zijn onderzoek Aristocracy, Antiquity & History. Classicism in Political Thought, waarop hij in 1994 cum laude zou promoveren. Zijn ogen beginnen nog altijd te twinkelen als hij erover vertelt: ‘Die drie jaar bij het instituut waren fantastisch. Met mensen als Willem Witteveen, Mark Bovens, Romke van der Veen en anderen die later allemaal hoogleraar zijn geworden, voerden we elke dag bij de lunch gesprekken van een ongelooflijk hoog intellectueel niveau. Dat ben ik nadien nergens meer tegengekomen.’

Vanaf zijn entree in de late jaren tachtig bleef hij de universiteit trouw, aanvankelijk als docent politieke theorie en staatskunde, later als respectievelijk hoofd-assistent en (vanaf 2004) als hoogleraar rechtsfilosofie. Intussen liep hij zich achter de coulissen vijftien jaar lang het vuur uit de sloffen voor de VVD, waar zijn wassende invloed hem de reputatie van ‘huisideoloog’ verschafte. Hij kon vooral goed overweg met Frits Bolkestein, voor wie hij toespraken schreef, met wie hij samen het oeuvre van Nietzsche bestudeerde en die een vriend voor het leven zou worden. ‘Twee jaar geleden ben ik nog een week met Frits naar Amerika geweest om denktanks en universiteiten te bezoeken.’

De enige met wie ik een interessant intellectueel gesprek kon voeren, was Frits Bolkestein en die was naar Brussel vertrokken.

Bolkestein kon zich van meet af aan vinden in de geestdrift die Kinneging uitstraalde voor het Romeinse denken over moraal, samenleving en staat. Zijn ideeën dienaangaande verpakte hij in de notitie ‘Vrij en verantwoordelijk’, waar ook wetenschappelijk directeur Klaas Groeneveld en Gerry van der List van de Teldersstichting hun naam aan verbonden. Strekking: vrijheid is een groot goed, mits westerse normen en waarden worden geëerbiedigd. De partijraad van de VVD, bang dat liberale beginselen in calvinistisch moralisme zouden worden gesmoord, zag in 1996 niets in het werkstuk. ‘Die afwijzing had vooral te maken met de provocerende manier waarop Van der List onze stellingen in een boekje had samengevat,’ herinnert Kinneging zich. ‘Onhandig. Jammer. In 1999 heb ik mijn lidmaatschap van de VVD opgezegd. Ik had niet het idee dat ik nog iets bij die partij te zoeken had. De enige met wie ik een interessant intellectueel gesprek kon voeren, was Frits Bolkestein en die was naar Brussel vertrokken. Zijn opvolger Hans Dijkstal waardeerde ik als persoon, maar niet als denker. De VVD ging de kant op van vrijheid, blijheid en liberalisme, terwijl ik juist het behoud van westerse normen en waarden steeds belangrijker was gaan vinden.’

Pfizer en Microsoft

Het Nederlandse conservatisme vond vanaf 2000 een uitlaatklep via de Edmund Burke Stichting, waarvan medeoprichter Kinneging de eerste voorzitter werd. In de beginfase inspireerde de warme verstandhouding tussen de jonge organisatie en de christen-democratie fractiesecretaris Hans Hillen tot de ontboezeming: ‘Ik hoop dat het CDA een conservatieve partij wordt.’ Dat de prille Stichting gelijktijdig de oren liet hangen naar de ChristenUnie vond Hillen eerlijk gezegd knap waardeloos: ‘Dat is een orthodoxe, sektarische partij. De conservatieven horen bij ons.’

De libertariërs, die het eerste platform voor Nederlands conservatisme met applaus hadden begroet omdat ze Kinneging nog steeds als bondgenoot beschouwden, dropen ontgoocheld af toen aan het licht kwam dat een prominente rol was weggelegd voor journalist Bart Jan Spruyt van het Reformatorisch Dagblad. De godsdienstige dogmatiek en het libertarisme verdragen elkaar niet. Toen de stichting in 2002 een kantoor met meerdere medewerkers opende in Den Haag, werd Spruyt directeur. De identiteit van de financiers achter de organisatie bleef aanvankelijk in het ongewisse, maar later bleek dat zowel farmaciereus Pfizer (zocht pleitbezorgers van liberalisering van de zorgmarkt) als Microsoft (zocht medestanders in de strijd om auteursrechten) fiks hadden gedoneerd. ‘In ruil voor geld wilden de twee concerns een steeds nadrukkelijker stempel op ons programma drukken,’ zegt Spruyt. ‘Als we dat hadden geaccepteerd, zou de Burke Stichting een lobbyorganisatie voor Pfizer en Microsoft zijn geworden.’ Als het zo moest, konden Pfizer en Microsoft hun centen houden, met als consequentie dat het kantoor van de stichting door het wegvallen van sponsors eind 2005 werd opgedoekt. De Burke Stichting ging sterk afgeslankt verder en beperkt zich tegenwoordig tot het organiseren van zomerscholen en eendaagse conferenties voor studenten.

Chère Naema

Het was zonneklaar dat bij de Leidse rechtenfaculteit niet alleen Andreas Kinneging, maar ook de hoogleraren Paul Cliteur en Afshin Ellian zich prettig voelden bij het conservatieve gedachtengoed, een ontwikkeling die rechtsfilosoof Bart Labuschagne in NRC Handelsblad deed verzuchten: ‘Het wekt inderdaad de indruk alsof het hier een bijkantoor is van de Burke Stichting. Niet iedereen is daar gelukkig mee.’

Op zaterdag boden de kolommen van de Trouw-bijlage Letter & Geest jarenlang trouwhartig onderdak aan de behoudende bespiegelingen van de intelligentia uit kringen rond de Burke Stichting. Verantwoordelijk redacteur Jaffe Vink kwam gaandeweg tot het inzicht dat zijn koers detoneerde met de overige inhoud van de mild progressief-protestants-christelijke ochtendkrant. Met geld van durfkapitalist Roel Pieper begon Vink in januari 2007 het ‘links conservatieve weekblad’ Opinio. De anderhalf jaar die de op roze papier gedrukte tabloid was vergund, dompelde de ware conservatief onder in een roes van herkenning. Alle favoriete denkers paradeerden voorbij. Ayaan Hirshi Ali pende menige pittige bijdrage vol, alsook Frits Bolkestein, Paul Cliteur, Joshua Livestro, Bart Jan Spruyt, Afshin Ellian en vanzelfsprekend Andreas Kinneging. De laatste begon een openbare correspondentie met de schrijfster Naema Tahir, een ambitieuze juriste die nog college bij hem had gelopen. ‘Beste Andreas’, stond boven haar tweewekelijkse beschouwing. Hij schreef haar terug onder de aanhef: ‘Chère Naema’. Het klikte gewoon. Dat hun intellectuele interactie allerminst aansloot bij meningen onder het meer vooruitstrevende smaldeel, kwam snel aan de oppervlakte toen de brieven na de opheffing van Opinio wekelijks in de Volkskrant werden geparkeerd. Het ging over de morele plicht van echtelieden om voor nakomelingen te zorgen, over de noodzaak van huwelijkse trouw, de aangeboren verschillen tussen de seksen, de vloek van het feminisme, de kloof tussen liefde en lust. De serie zou in mei 2009 als boek verschijnen bij uitgeverij Meulenhoff, die in de catalogus een ‘feestelijke presentatie’ in het vooruitzicht stelde. Maar De vloek van het feminisme. De toekomst van onze dochters en zonen zag op verzoek van Naema Tahir en Andreas Kinneging nooit het licht. De corresponderende auteurs waren dicht tot elkaar gekomen.

Inmiddels delen ze een zonnige bovenwoning in Den Haag. Zo gaan die dingen soms. Jawel, er is een liefdesbaby op komst. Met zijn ex is Kinneging in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De twee kinderen blijven bij hun moeder wonen.

Zes jaar geleden decreteerde Kinneging (50) nog: ‘Als vrouwen op hun veertigste aan de kinderen gaan, dan levert dat veel problemen op. Ouders op leeftijd hebben minder energie, zijn niet meer zo flexibel en hebben minder geduld. Dat kan nadelig zijn voor kinderen. (…) Kinderen hebben recht op jonge, vitale vaders. Ik zie op het schoolplein van mijn kinderen ook heel oude opa’s, vermoedelijk van de zogeheten tweede leg.’ Het gezin, schreef hij in Geografie van goed en kwaad, fungeert als ‘een haven in een harteloze wereld’. Het gezin is heilig. ‘Dat wil zeggen dat de ouders bij elkaar blijven, in ieder geval tot de kinderen volwassen zijn, maar liefst tot de dood hen scheidt.’ Want: ‘Kinderen in je eentje opvoeden is eigenlijk niet te doen.’

Sommige lezers menen dat Andreas Kinneging er in zijn persoonlijk leven niet in is geslaagd om inhoud te geven aan de deugden die hij zo hartstochtelijk onder de aandacht bracht. ‘Ik ben niet zo gericht op wat mensen van mij vinden,’ zegt hij. ‘Geloof me, de problematiek die bij me speelde, is verre van uniek. De vraag waarom man en vrouw uit elkaar gaan, mag best eens verder worden uitgediept. Als iets mij existentieel raakt, dan probeer ik om te beginnen houvast te zoeken in boeken die over dat onderwerp gaan. Zo zit ik in elkaar. Ik ben een echt boekenmens. Ik lees veel en ik lees goed.’