Onlangs schonk kunstverzamelaar Willem baron van Dedem een meesterwerk van Hobbema aan het Rijksmuseum. ‘Dat oer-Hollandse is zo mooi.’

Blimey! De taxichauffeur is onder de indruk. ‘This is the most expensive area of the country.’ De taxi manoeuvreert door een robuuste, smalle poort met aanpalende gebouwen, overblijfselen van Richmond Palace, dat rond 1500 door de Tudor-koning Henry VII werd gebouwd nadat het oude paleis in 1499 door brand werd verwoest. Aan het einde van de binnenplaats staat het voormalige Garden Gate House van Richmond Palace dat rond 1700 naar de toenmalige mode en smaak werd verbouwd. Met achter het huis een enorme tuin die grenst aan de Theems, begroeid met majestueuze bomen stammend uit de tijd van Elizabeth I.

Halverwege de jaren tachtig kochten Willem baron van Dedem (84) en Ronny barones Van Dedem-Reijnders (79) een van de vijf appartementen in het huis. Inmiddels hebben ze het hele pand in bezit. In juni van dit jaar schonken ze een karakteristiek landschap van Meindert Hobbema (1638-1709) aan het Rijksmuseum: Boslandschap met een vrolijk gezelschap in een wagen. Volgens het museum is de Hobbema de meest prominente gift van de afgelopen vijftig jaar.

Boven de schouw

In 2002 al had Van Dedem het Mauritshuis in Den Haag vijf schilderijen van oude Hollandse meesters cadeau gedaan en de National Gallery in Londen drie toegezegd. Representatieve stillevens van Pieter Claesz. en Willem Kalf, een ijsgezicht van Salomon van Ruysdael, een Braziliaans landschap van Frans Post en een dansend boerengezelschap van Roelant Savery werden aan de collectie van het Mauritshuis toegevoegd. Aan de National Gallery beloofde de baron na zijn overlijden een stilleven van Adriaen Coorte, een landschap van Jan van Goyen, een van de monumentaalste die hij ooit maakte, en een op koper geschilderde David Teniers waarin Christus zich tussen het boerenvolk van Vlaanderen beweegt. Geen kunst voor het depot, maar voor op zaal. Schenkingen die in één klap lacunes in de collecties van beide musea teniet doen. ‘Dat mijn schilderijen in een topmuseum prominent op zaal komen te hangen is een voorwaarde en een bijzonder aantrekkelijk vooruitzicht,’ zei Van Dedem bij de overdracht van de vijf schilderijen aan het Mauritshuis.
Die schilderijen zijn nu eigendom van het Mauritshuis en het Rijksmuseum, onder conditie dat ze als bruikleen bij de Van Dedems thuis blijven hangen. Na hun overlijden gaan de schenkingen definitief naar de musea. De baron en barones geven genereus, maar ze zijn ook aan hun collectie gehecht. ‘Het voelde of een kind naar kostschool ging,’ zei Ronny barones van Dedem tijdens de presentatie van het schilderij van Hobbema in het Rijksmuseum tegen de Volkskrant. Het landschap van Hobbema, dat gedurende drie maanden in de eregalerij van het Rijksmuseum is te zien, hing boven de schouw in de zitkamer. Totdat de Hobbema terugkeert, hangt daar nu een spiegel.

Verkoop van zijn Rembrandt

Van Dedem bouwde zijn collectie gedurende vijftig jaar zorgvuldig op. Met oog voor kwaliteit kocht hij een kleine groep sterke portretten, waaronder een Gerard ter Borch; genrestukjes die vooral het boertige leven in Holland en Vlaanderen uitbeelden, zoals die van Adriaen Brouwer; een aantal stillevens van uitzonderlijke kwaliteit, waaronder een Balthasar van der Ast en de al eerder genoemde Pieter Claesz. en Willem Kalf. Landschappen en zeestukken vormen het leeuwendeel van zijn collectie met meesterwerken van onder anderen Jan van Goyen, Salomon van Ruysdael, Meindert Hobbema, Jan van de Capelle en Willem van de Velde. De concentratie van de kunstverzameling op het sobere, pretentieloze beeld dat de oude Hollandse meesters in de eerste helft van de 17de eeuw schetsten, is opvallend.
‘Ik ben begonnen met weinig geld,’ vertelt Van Dedem. In 1963 kocht hij zijn eerste oude Hollandse meester, een schilderij van de onbekende Adriaen Verdoel, voor 3500 gulden. In 1981 verkocht hij dat schilderij voor 12.000 gulden. Om er een beter stuk voor terug te kopen. Dat deed hij ook met een klein en vroeg werk van Rembrandt, Drie muzikanten uit omstreeks 1625, aangeschaft voor 60.000 gulden. Het schilderijtje werd meer en meer waard en verzamelaars aasden erop. Toen hij een schitterend maar duur zeestuk van Jan van de Capelle kon kopen, financierde hij dat met de verkoop van zijn Rembrandt. ‘Ik heb geen onbeperkte portemonnee,’ zegt Van Dedem. ‘Maar als ik mijn collectie kan verbeteren, doe ik dat. Die Rembrandt was een beginnerswerk, die Van de Capelle een kunstwerk.’ Van Dedem gaat niet voor namen, hij koopt wat hem bevalt.
Zijn verzameling bestaat inmiddels uit zo’n zeventig schilderijen, waarvan een groot deel is ondergebracht in een trust. De kunstverzameling geldt als een van de belangrijkste particuliere collecties 17de-eeuwse Hollandse meesters in Engeland en ver daarbuiten. En dat is frappant. ‘This is no small achievement in the wider world, since the supply of first-rate examples of such art dwindles yearly, and there are many avid rivals for them,’ schreef Peter Sutton, specialist in de Hollandse kunst van de Gouden Eeuw, in 2002 in zijn inleiding van de catalogus van de verzameling van Van Dedem.
‘Met mijn gelukkige handen in het zakendoen heb ik mij meer en meer kunnen permitteren,’ zegt Van Dedem. In loondienst als directeur bij SHV had hij niet zo’n collectie kunnen opbouwen. Hij vond het ‘niet prettig’ dat hij de Steenkolen Handels-Vereeniging (SHV) van de Fentener van Vlissingens in 1968 verliet, maar ‘alles is ten goede gekeerd’. Met een Duitse partner begon hij UTA, een creditcard- en servicebedrijf voor internationaal wegtransport.

Ouderwetse vaderlandsliefde

Bevlogen en vrijgevig. Het echtpaar Van Dedem krijgt complimenten van iedereen die ik spreek. ‘Twee bijzondere mensen waar ik ook grote waardering voor heb. Die twee dingen gaan niet altijd samen,’ zegt Frits Duparc, tot 2008 directeur van het Mauritshuis. ‘Van Dedem heeft geen fiscaal voordeel gehad bij zijn schenking aan het Mauritshuis, want hij is belastingplichtig in Engeland. Het is ouderwetse vaderlandsliefde. Een voorbeeld voor anderen.’
Hij kent de Van Dedems sinds 1984, toen Duparc een tentoonstelling organiseerde voor het High Museum of Art in Atlanta over 17de-eeuwse Hollandse meesters uit particulier bezit. Op de reis voor bruikleengevers van Europa naar Atlanta hebben Willem baron van Dedem en zijn latere echtgenote Ronny Reijnders elkaar leren kennen. Hij was gescheiden, zij was weduwe. ‘Sindsdien is er een warme verstandhouding tussen ons ontstaan,’ zegt Duparc. ‘Bij mijn afscheid als directeur van het Mauritshuis heeft Ronny een bronzen kop van mij gemaakt en het beeld aan het museum geschonken.’

Een jonge vrouw wijst

Het huis van de Van Dedems is van een menselijke maat, aangenaam en intiem, vooral door het blonde hout van de vroeg 18de-eeuwse grenen betimmering waarmee de wanden van de vertrekken van vloer tot plafond zijn bekleed. Op die fraaie wanden hangt de collectie van de Van Dedems. Tussen de antieke meubelen, het porselein en het zilver, de tekeningen en het grafiek van oude meesters en de schilderijen van de barones zelf. Verscholen achter de vleugel waarop een uitgebreide collectie ingelijste foto’s van de familie staat, zie ik het zeestuk van Jan van de Capelle: een van de meest dynamische en vitale die ik ken. Van de Capelle was een prominente marineschilder in de 17de eeuw en een man in bonis, die vele panden in Amsterdam bezat en een van de beroemdste kunstverzamelingen had met werken van onder anderen Dürer, Holbein, Rubens, zeven schilderijen van Rembrandt en vijfhonderd van diens tekeningen. Een collectie om jaloers op te zijn.
De test die baron van Dedem voor mij en ongetwijfeld ook vele andere bezoekers aan zijn collectie in petto heeft, doorsta ik niet. In een halletje is de spiegel in de houten lambrisering voor een deel bedekt met een schilderij van Paulus Moreelse. Daarin wijst een jonge vrouw naar haar evenbeeld in een spiegel. ‘Ziet u waarom dit schilderij duidt op de vergankelijkheid van het leven?’ vraagt de baron.
De gebruikelijke vanitasattributen als een net gedoofde kaars ontbreken. Ik neem de tijd, benoem allerlei onderdelen van het schilderij, maar kom niet achter de clou.
‘Kijk eens goed naar haar reflectie in de spiegel,’ moedigt Van Dedem aan. ‘Daarin ziet zij er zeker twintig jaar ouder uit. De krullen in haar haar zijn verdwenen, als ook de blosjes op haar wangen, haar blik is minder levenslustig.’
Verrek. De baron heeft gelijk, die vrouw ziet er in de spiegel veel ouder uit. Moreelse schilderde een variant op The Picture of Dorian Gray lang voordat Oscar Wilde zijn gelijknamige roman publiceerde over de vergankelijkheid van de schoonheid. Het schilderij hangt niet voor niks voor de spiegel in de hal.

Men bood niet

Behalve sommige schilderijen wijst niets in het huis op vergankelijkheid. Aan de bewoners is nauwelijks te merken dat ze op hoge leeftijd zijn. De barones heeft een website waarop haar kunstwerken staan, de baron beantwoordt zijn mail per iPad. Als Van Dedem poseert voor de foto bij dit artikel staat hij kaarsrecht voor de camera. Die houding was me begin juni al opgevallen tijdens de presentatie van de Hobbema in het Rijksmuseum. ‘Wij doen pilates en golfen veel,’ legt zijn vrouw uit. Ze stellen de tuin regelmatig ter beschikking aan liefdadigheidsinstellingen, ze ontvangen groepen die hun collectie willen zien – directeuren, conservatoren en vrienden van musea, kunsthistorici en andere belangstellenden. ‘De avond voor zo’n bezoek oefen ik altijd even op de juiste combinatie van voor- en achternaam van de kunstenaars,’ zegt de barones.
Diverse bestuursfuncties bij musea en de Vereniging Rembrandt heeft Van Dedem weliswaar neergelegd, maar hij is nog steeds actief als president van de Tefaf, de kunst- en antiekbeurs in Maastricht die de andere beurzen overschaduwt door de strenge kwalitatieve selectie. De Tefaf is zo in trek dat mensen van alles verzinnen om als eerste naar binnen te kunnen, liefst nog voor de persopening die enkele uren aan de VIP-opening voorafgaat. ‘We hebben een keer een verzamelaar betrapt die een overall had aangetrokken en zich voordeed als elektricien,’ weet Van Dedem. ‘Op die manier kon hij voor de VIP-opening alvast rondkijken. Net als de emir van Qatar, die ik tijdens de persopening zag rondlopen. Toen ik hem daarover aansprak, wees hij naar zijn borst op de perskaart van Al Jazeera. Hij is de eigenaar van die zender, dus daar had ik niet van terug.’
Ook als kunstverzamelaar blijft Van Dedem oplettend. Twee weken geleden nog sloeg hij zijn slag op een veiling in Londen. Hij kocht voor iets meer dan 500.000 pond Portret van een oude man van Jan Lievens. ‘Ik had nog geen Lievens en vond het een mooi schilderij uit zijn Leidse tijd, waarin hij met Rembrandt optrok,’ beredeneert Van Dedem zijn aanschaf. Ook de biografie van Lievens fascineert hem. ‘Hij is op zijn zevende, achtste in de leer gegaan en was vanaf zijn zeventiende zelfstandig. Constantijn Huygens noemde Lievens en Rembrandt niet voor niks de beste schilders van het land.’
Van Deden trof het in de veilingzaal. ‘Men bood niet, ik was de enige. Gelukkig, want je hoeft maar een paar mensen te hebben die tegen je opbieden en de prijs vliegt omhoog. Op de kijkdagen hing er een salesroom notice waarop stond dat een expert de authenticiteit van het schilderij in twijfel trok. Ene dr. Lloyd DeWitt. Heeft u ooit van die man gehoord? Nou ja, in dat geval kan de handel zo’n stuk absoluut niet verkopen. De veilingmeester kondigde voor het bieden nog aan dat Bernhard Schnackenburg van het museum in Kassel het schilderij zou opnemen in de nog te verschijnen publicatie over Lievens en Rembrandt. Maar dat had geen effect. Tuurlijk, daar smul ik van, als mensen zitten te slapen.’ En wie weet, oppert Van Dedem, komt het monogram van Lievens bij de inspectie van het werk door een restaurator ook nog tevoorschijn. Menige Lievens van die periode is lange tijd versleten voor Rembrandt. Om die indruk niet tegen te spreken, werd het monogram overgeschilderd of weggepoetst.

Nu gaan we onderhandelen!

Aan elk schilderij in zijn collectie kleeft een verhaal. Ook aan de Hobbema die in 1991 op een veiling verscheen en die Van Dedem in juni aan het Rijksmuseum heeft geschonken. Het landschap was afkomstig uit de collectie van de Engelse familie Robarts, die teruggaat tot de vroege 19de eeuw. ‘Dat is top. Een heel mooie verzameling. Op de veiling waren twee toppers, een Van de Capelle en de Hobbema, direct achter elkaar. In de veilingzaal zat een bekende Duitse verzamelaar aan wie iedereen de pest had. Hij bracht het hoogste bod uit, voor beide schilderijen. Maar hij rende na de afslag van de Hobbema naar de veilingmeester en beet hem toe: “Ich habe das letzte Bild nicht gekauft!”’
De kwestie werd ter plekke opgelost door de onderbieder het schilderij te laten kopen. Van Dedem dacht dat daarmee de zaak was opgelost, totdat hij drie maanden later het schilderij opnieuw in een kamer van het veilinghuis zag hangen. De financier van de onderbieder was in gebreke gebleven, de anderhalf miljoen pond die het schilderij had opgebracht had hij niet kunnen betalen. Het veilinghuis bood het schilderij weer te koop aan. Niet op een veiling, daarvoor was het schilderij al te zeer besmet, maar onderhands. Waarop Van Dedem zijn kans greep. ‘Nu gaan we onderhandelen!’ Hij kijkt me doordringend aan met glinsterende ogen. Van Dedem klapt en wrijft in zijn handen. Het bieden kan beginnen. Zijn glimlach voorspelt de goede afloop van de onderhandelingen.
Wat voor de kunsthandel een onmogelijk schilderij is, kan voor een particuliere verzamelaar een trofee zijn. De jacht op die trofeeën is deel van het plezier van collectioneren. Op het juiste moment toeslaan ook. ‘Je moet niet overdrijven,’ relativeert Van Dedem. Buitenkansjes zoals het landschap van Hobbema of het portret van Jan Lievens komen niet vaak voor. ‘Dat gebeurt je twee of drie keer in je leven.’

Geen blauwe waas

De Hobbema was ook Frits Duparc opgevallen, voormalig directeur van het Mauritshuis. Hij was op zoek naar een karakteristiek landschap van de meester, omdat de Nederlandse regering de uitstekende Hobbema in de collectie van het museum in 1950 schonk aan Canada, als dank voor de Canadese deelname aan de bevrijding. Zijn oog was gevallen op een representatieve Hobbema in de collectie van het British Rail Pension Fund en hij kocht dat schilderij in 1994. De Hobbema die Van Dedem kocht, kende Duparc goed, omdat hij die vaak had gezien bij de Robarts. Zijn enige bezwaar tegen dat stuk waren de afmetingen. ‘Ik vond de verhoudingen niet kloppen. Waarschijnlijk was het schilderij oorspronkelijk groter.’
Duparc had gelijk. Eén centimeter in de hoogte en vier centimeter in de breedte was het landschap gekrompen. Gelukkig waren die er niet afgesneden, wat vaak gebeurde, ze waren achter de lijst om het spieraam gevouwen, waardoor de oorspronkelijke afmetingen van het landschap eenvoudig hersteld konden worden. Verder bleek dat de staat waarin het schilderij verkeerde ‘waanzinnig goed’ was, aldus Van Dedem. ‘De oneindige schakeringen groen van het blad aan de bomen is intact gebleven, er is geen blauwe waas verschenen zoals wel vaker, en ook de wolken zijn ongeschonden.’
Van Dedem en diens vrouw kwamen op het idee hun Hobbema aan het Rijksmuseum te schenken tijdens een diner ter gelegenheid van de heropening van het museum. ‘Wij waren geweldig onder de indruk van de verbouwing en zagen in de eregalerij de Hobbema van het Rijksmuseum. Dat is een aardig exemplaar met zo’n watermolen, een motief dat hij vaak heeft geschilderd. Maar geen Hobbema voor de eregalerij. Dat schilderij heeft niet de allure en het formaat van onze Hobbema, dat typisch een schilderij is waar de Engelsen achteraan zaten. Waarom kochten ze die? Omdat Hobbema aangenaam was om naar te kijken. Zijn landschappen met dat licht in de verte beantwoordde aan het Engelse gevoel voor het pittoreske.’ Anders dan de meer dramatische landschappen van Jacob van Ruisdael, bij wie Meindert Hobbema in de leer is geweest. ‘Op school leerden we dat Jacob de grootste was, maar zijn landschappen van Scandinavië of die met de bliksem in de bomen doen mij te veel denken aan de heftige Sturm und Drang van de romantiek. Ik chargeer een beetje, maar het is wel de reden waarom mijn voorkeur uitgaat naar Hobbema.’

Gewoon lui?

Van Ruisdael versus Hobbema. De sombere, de majestueuze, de meeslepende versus de optimistische, de lieflijke, de levendige.
‘Hobbema is een merkwaardige meester,’ legt Frits Duparc uit. ‘Hij heeft een paar jaar nodig gehad om tot zijn handschrift te komen en heeft toen twintig tot vijfentwintig kloeke meesterwerken gemaakt in drie tot vijf jaar tijd. Midden jaren zestig. Daarna hield hij op met schilderen, op een enkel stuk na, zoals het beroemde Laantje van Middelharnis. Waarom? Omdat hij een baan als wijnroeier kreeg? Omdat hij trouwde met een vrouw met geld? Omdat hij vond zijn toppunt te hebben bereikt? We weten het niet.’
Een voorbeeld van opwaartse sociale mobiliteit kun je Hobbema ook noemen en als zodanig een teken van de voorlijke, in verhouding tot andere landen betrekkelijk egalitaire Nederlandse samenleving in de 17de eeuw. Hij werd op jonge leeftijd wees, ging op zeventienjarige leeftijd in de leer bij Jacob van Ruisdael, groeide uit tot een gevraagd landschapschilder en trouwde op zijn dertigste met Eeltje Pieters Vinck, die door haar goede connecties ervoor zorgde dat hij door de stad Amsterdam werd aangesteld als wijnroeier. Tot zijn dood in 1709 peilde Hobbema met vijf andere ambtenaren de voorraad van de wijnen die in de stad aanwezig waren om daarover belasting te heffen. Daardoor had hij een redelijk tot goed betaalde betrekking, weliswaar geen sinecure, maar wel een betrekkelijk gemakkelijk baantje. Misschien werden zijn artistieke ambities door die baan getemperd of was Hobbema gewoon lui? Hoe dan ook, volgens Van Ruisdael was hij een nette vent, die zijn geld ‘niet onbehoorlyck nochte roekeloos maer suynigh en fatsoenlycken verteert en verwoont heeft’. Aldus diens verklaring bij een notaris in 1660, die hoogstwaarschijnlijk bedoeld was voor de voogd van Hobbema. Dat is het. Over de schilder is niet veel meer bekend, de meest recente, substantiële monografie over hem dateert van 1938.

Van vreemde smetten vrij

Waarom heeft Van Dedem eerder geschonken aan het Mauritshuis en de National Gallery en niet aan het Rijksmuseum?
‘Het Mauritshuis is bij uitstek het museum voor wat ik verzamel en met Frits Duparc had ik een goed contact,’ zegt Van Dedem. ‘Hij staat open voor particuliere verzamelaars. Hij beschouwt mij niet als concurrent. Het Rijksmuseum bejegende mij zoals het de fietsers van Amsterdam behandelde. Het was tot niet zo lang geleden erg in zichzelf gekeerd. Ik zag niemand. Ze zaten in een ivoren toren.’
Zijn pointe is duidelijk: in het heropende, nieuwe Rijksmuseum waait een frisse wind en die kan Van Dedem waarderen.
Van Dedem en Duparc werden gesprekspartners. Wat niet wegnam dat de directeur ‘als een advocaat’ moest redeneren waarom hij vijf schilderijen voor zijn museum uit de collectie van de verzamelaar selecteerde. Daaronder een monochroom ‘ontbijtje’ van Pieter Claesz., een stilleven van het voedsel dat de gegoede burgerij aan het einde van de ochtend nuttigde. Het is een pars pro toto voor zijn hele kunstverzameling. De aandacht waarmee elk detail in dit schilderij tot zijn recht komt, blijft verbluffen. De scherpe kreuken in het gesteven tafellaken, de verschillende structuren van het aangebroken brood en de afgesneden en geschilde citroen, elke nuance waarmee het licht valt op de voorwerpen op tafel, waaronder een horloge – dit schilderij is meer dan een stilleven, dit is een belijdenis, een sobere, plechtige verklaring over de eenvoudige geneugten van het leven en de vergankelijkheid daarvan. Carpe diem en vanitas ineen. De moraal van het 17de-eeuwse, calvinistische Nederland in één schilderij.
Het stilleven van Claesz. is een van de favoriete schilderijen van Van Dedem. De kunst gaat in dit geval voor het leven uit, omdat de ingetogen schoonheid van het schilderij hem de simpele genoegens van alledag onder ogen deed zien. ‘Dat oer-Hollandse is voor mij nou juist zo mooi en aantrekkelijk,’ zegt hij. ‘De 17de-eeuwse Hollandse meesters vonden de schilderschool van het dagelijks leven uit. Dat was een revolutie in de kunst en dat fascineert mij.’
Inderdaad, van vreemde smetten vrij, dat is de kunstverzameling van Van Dedem. Geen caravaggisten als Honthorst, geen classicisten als De Braij en maar twee italianisanten. Die collectie schetst het cliché van een sobere 17de-eeuwse Hollandse kunst dat Schmidt Degener, directeur van het Rijksmuseum van 1921 tot 1941, neerzette en dat tot diep in de jaren zeventig algemeen werd aanvaard. Voor veel musea van nu is dat beeld te beperkt, voor een particuliere verzamelaar is het juist een houvast. Zo’n zwaartepunt verdiept een collectie. ‘Van Dedem is een echte verzamelaar,’ legt Duparc uit. ‘Iemand kan wel vijftig schilderijen kopen, maar is daarmee nog geen verzamelaar. Van Dedem koopt wat zijn hart beroert. Hij is een liefhebber. Hij koopt als een museumdirecteur.’

Tegenlicht

Echt of nep?

Bij de verkoop van oude meesters is het altijd de vraag of de koper te maken heeft met het origineel of met een knappe replica. Wat is echt en wat niet? In Tegenlicht bepleit filosoof en kunstenaar Koert van Mensvoort dat de tegenstelling in denken tussen echt en onecht onderuit moet. Kopieën worden in het Westen altijd gezien als inferieur, maar in Azië wordt het artificiële gemakkelijker omarmd. De directeur educatie en tentoonstellingen van het National Palace Museum Taiwan is een voorstander van digitale tentoonstellingen met bewegende replica’s. De beleving van de bezoeker staat daarbij voorop. James Quq-Ping Lin: ‘We stoppen alle kunst in de kluis. Voor het behoud zou technologie de beste oplossing zijn.’ Kan technologie ons in staat stellen om oude schilderijen tot leven te roepen? Oordeel zelf.